Windmolengevecht in Amsterdam
3 september 2017
De uitspraken van de AbRvS 30 augustus 2017, nrs. ECLI:NL:RVS:2017:2331, ECLI:NL:RVS:2017:2332, ECLI:NL:RVS:2017:2333, ECLI:NL:RVS:2017:2316, ECLI:NL:RVS:2017:2318 (gemeente Amsterdam) en ECLI:NL:RVS:2017:2303 (gemeente Haarlemmermeer), zijn opgenomen vanwege de publiciteit en politieke verontwaardiging die deze uitspraken hebben gegenereerd. Amsterdam heeft een taakstelling voor duurzame energie en wil daarom in de gemeente windmolens plaatsen in strijd met de regels uit de provinciale verordening. Volgens de Amsterdamse wethouder Choho zijn deze regels Kafkaësk en absurd, maar desondanks geeft de Afdeling de provincie Noord-Holland gelijk. De procedure gaat over een weigering van GS om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van windturbines, omdat deze in strijd zijn met art. 32 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, PRV. In art. 32 PRV wordt kort gezegd bepaald dat alleen in zoekgebieden nieuwe windturbines mogen worden geplaatst of indien er sprake is van vervanging van windturbines. Aan dat laatste worden extra eisen gesteld, zo mogen de windturbines niet worden geplaatst binnen 600 meter afstand van gevoelige bestemmingen, alleen in een lijnopstelling worden geplaatst en mag door de vergunning niet meer dan 685,5 Megawatt windenergie op grondgebied van de provincie mogelijk wordt gemaakt.
In beroep wordt alles uit de kast gehaald om dit besluit aan te vechten: in deze uitspraken de rechtmatigheid van art. 32 PRV en de Uitvoeringsregeling in detail getoetst. De meest opvallende gronden zijn de navolgende. Onder meer wordt gesteld dat de regels over windturbines geen provinciaal belang dienen omdat zij in de stad worden geplaatst. De Afdeling is van mening dat windturbines door hun afmetingen en zichtbaarheid over grote afstand een impact op de ruimte in het landelijk gebied hebben. Dat geldt ook voor de bouw van windturbines binnen bestaand bebouwd gebied omdat zij impact hebben op de openheid van het landschap buiten de stad. Daarmee is het provinciaal belang gegeven. Ook vindt de Afdeling dat de provincie bij de vaststelling van de PRV voldoende de belangen van de gemeente Amsterdam heeft meegewogen.
Ook een beroep op de doelstelling van de Electriciteitswet (die inhoudt dat zo snel mogelijk meer windenergie moet worden gerealiseerd) mag de gemeenten niet baten. Een ander beroep, op de Dienstenrichtlijn, slaagt evenmin omdat elektriciteit een goed en geen dienst is. Interessant is dat de in de Uitvoeringsregeling behorende bij de PRV opgenomen procedure voor het verdelen van de windturbinecapaciteit wordt getoetst aan de regels die zijn gesteld in de uitspraak over schaarse vergunningen (zie uitspraak AbRvS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927). Die procedure is volgens de Afdeling in lijn met deze uitspraak. Interessant, omdat de Afdeling bevestigt dat de regels over de verdeling van windmolencapaciteit zien op verdeling van schaarse goederen. Als ik het goed heb gezien, is deze uitspraak de eerste binnen het beleidsveld “ruimtelijke ordening” dat zich feitelijk altijd bezighoudt met het verdelen van schaarse ruimte, functies of rechten. Ik verwacht daarom dat deze jurisprudentie een grote opmars zal maken in het ruimtelijke ordeningsrecht.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike