Op 8 oktober 2014, nrs. 201308974/1/A4 en 201400989/1/A4 heeft de AbRvS een uitspraak gedaan over de vraag of een vergunningvoorschrift in een watervergunning ook een verplichting voor een derde, niet de adressaat van de vergunning, kan inhouden. De casus was als volgt.
Door het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest is aan de landinrichtingscommissie Herinrichting “Roden-Norg” een watervergunning verleend voor het project waarmee wordt beoogd de Slokkert opnieuw in te richten en te herstellen. Een van de voorschriften verbonden aan deze vergunning behelst een verplichting voor derden. In voorschrift 8 is namelijk bepaald dat het beheer en onderhoud van de compenserende maatregelen op percelen van derden berust op de kadastrale percelen waarop deze maatregelen worden uitgevoerd. Hiermee is bedoeld, zoals het dagelijks bestuur ter zitting ook betoogd, te bepalen dat de verplichting tot beheer en onderhoud van de compenserende maatregelen rust op de eigenaren van de percelen waarop de maatregelen worden uitgevoerd. Naar het oordeel van het dagelijks bestuur biedt artikel 6.20, eerste lid van de Waterwet een grondslag voor een dergelijke verplichting nu daarin geen beperking is opgenomen ten aanzien van de adressaat van de op grond van die bepaling te stellen voorschriften en beperkingen. Volgens het dagelijks bestuur is voorschrift 8 bovendien verder niet onredelijk, nu de eigenaren van de betrokken percelen voordeel ondervinden van de compenserende maatregelen en ook de Keur onderhoudsverplichtingen voor eigenaren van percelen bevat. De Afdeling oordeelt echter anders: de bepalingen van de Waterwet noch enige andere wettelijke bepaling bieden grondslag om aan een watervergunning een voorschrift te verbinden dat, zoals voorschrift 8, aan anderen dan de vergunninghouder een verplichting oplegt. Anders dan het dagelijks bestuur veronderstelt, kan aan artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet niet een dergelijke grondslag worden ontleend.