Skip to main content

Relativiteit en MER

In de uitspraak van de AbRvS van 1 oktober 2014, nr. 201307140/1/R1 is het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Zuid” van de gemeente Bergen aan de orde. Door de Stichting BHL die opkomt voor het belang van behoud van cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied van de gemeente Bergen en door een individuele appellant is naar voren gebracht dat door de gemeente ten onrechte geen plan-MER, evenals een passende beoordeling is gemaakt.

De AbRvS stelt allereerst vast dat als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden binnen de agrarische bestemmingen, uitbreidingen van grondgebonden veehouderijen toegestaan zijn waardoor de drempelwaarden in onderdeel D, categorie 14, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. worden overschreden. Nu het plan een kader vormt voor een besluit als genoemd in kolom 4 diende derhalve bij de vaststelling van het plan een plan-MER te worden gemaakt. De gemeenteraad heeft dus ten onrechte nagelaten om een plan-MER te maken. Gelet op artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van de Wet milieubeheer had ook een passende beoordeling gemaakt moeten worden.

De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging vanwege deze grond. Volgens de raad strekt de verplichting tot het maken van een plan-MER alleen ter bescherming van het milieu en niet tot bescherming van de belangen van individuele omwonenden.

De AbRvS overweegt het volgende.

Op grond van artikel 1 van de SMB richtlijn heeft deze SMB-richtlijn als doel te voorzien in een hoog milieubeschermingsniveau en bij te dragen tot de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en vaststelling van plannen en programma’s, met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling, door ervoor te zorgen dat bepaalde plannen en programma’s die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben overeenkomstig deze richtlijn aan een milieubeoordeling worden onderworpen.

De AbRvS overweegt dat het doel van de verplichting om bij een overschrijding van de drempelwaarden in categorie 14 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een plan-MER te maken is om te voorzien in een hoog milieubeschermingsniveau en bij te dragen aan de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en vaststelling van plannen en programma’s door ervoor te zorgen dat bepaalde plannen en programma’s die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben aan een milieubeoordeling worden onderworpen. Het belang van de Stichting is het behoud van de cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied van de gemeente Bergen en aangrenzende gebieden in de buurgemeenten. Het belang van de individuele appellant is het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

Naar het oordeel van de AbRvS strekt de omschreven verplichting ertoe ter bescherming van hun belangen, omdat in een plan-MER onder meer de mogelijke effecten voor mensen en cultuurhistorische waarden dienen te worden beschreven. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit.