In de zaak die leidde tot de uitspraak AbRvS 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2396, werd appellant geconfronteerd met een biomassavergistingsinstallatie die nabij zijn perceel werd opgericht. Appellant exploiteert op zijn perceel een melkveehouderij en bewoont aldaar een bedrijfswoning. Appellant stelt dat er onder het nieuwe planologische regime onder andere sprake is van een gerede kans op verspreiding van dierziekten. Het melkveebedrijf en de bedrijfswoning is daardoor minder waard geworden, aldus appellant.
De Afdeling komt tot de conclusie dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de komst van de installatie zal leiden tot een toename op verspreiding van dierziekten. Een verklaring van een dierenarts bracht appellant niet verder, omdat deze verklaring niet op schrift was gesteld en kennelijk slechts in algemene bewoordingen was weergegeven in een ingediend processtuk. Verder stelde appellant dat de verspreiding van dierziekten aan de orde zou zijn bij defecten in de installatie of bij het lader en lossen van dieren. Daarover oordeelt de Afdeling dat deze risico’s zich alleen kunnen voordoen als de vergunninghouder de vergunningvoorschriften niet naleeft. Aangezien de schade ten gevolge daarvan niet voor een tegemoetkoming in planschade in aanmerking komt, zijn die risico’s terecht niet betrokken bij de beoordeling van de kans op verspreiding van dierziekten.
Voor vragen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke