In de onderhavige uitspraak van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1520 staat centraal de verdeling van schaarse vergunningen voor het varen met rondvaartboten in de Amsterdamse grachten. Vanaf 1948 waren door het gemeentebestuur vergunningen verleend voor onbepaalde tijd voor het varen met rondvaartboten in de Amsterdamse grachten. In 2013 heeft de gemeenteraad van Amsterdam nieuw beleid vastgesteld. In dat beleid is een segmentindeling gemaakt. Voor boten langer dan 14 meter die in het centrum willen varen, is een maximum aantal vergunningen opgenomen. Voor deze boten verleent het gemeentebestuur op grond van het nieuwe beleid alleen nog maar tijdelijke vergunningen voor een maximale duur van 10 jaar.
Tegen de intrekking van de oorspronkelijke vergunningen en de verlening van de nieuwe vergunningen voor bepaalde tijd komen de vergunningshoudsters op. Kern van het betoog van vergunningshoudsters is dat de besluiten gebaseerd zijn op beleid, dat in strijd is met de Dienstenwet en Dienstenrichtlijn.
De relevante artikelen in deze zaak zijn artikel 11 van de Europese Dienstenrichtlijn en artikel 33 van de Dienstenwet. Hierin is bepaald dat een aan een dienstverrichter verleende vergunning geen beperkte geldigheidsduur heeft, tenzij het aantal beschikbare vergunningen is beperkt door een dwingende reden van algemeen belang. De Afdeling overweegt vervolgens dat in het onderhavige geval het aantal vergunningen in beginsel is beperkt door een dwingende reden van algemeen belang. Het belang van een vlotte en veilige doorvaart is volgens de Afdeling in beginsel terecht als dwingende reden van algemeen belang aangemerkt.
De vervolgvraag is of de beperking van het aantal vergunningen evenredig is met de dwingende reden van openbaar belang. De evenredigheidstoets is niet opgenomen in artikel 11 Dienstenrichtlijn, maar vloeit volgens de Afdeling voort uit de preambule bij de Dienstenrichtlijn. En op dit onderdeel worden de besluiten ook vernietigd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het gemeentebestuur bij de segmentindeling ten onrechte geen betekenis toegekend aan de effecten van moderne stuurmiddelen op de vlotte en veilige doorvaart, terwijl die vlotte en veilige doorvaart nu juist voor het gemeentebestuur de belangrijkste reden was om het aantal vergunningen voor lange boten te beperken. De segmentindeling in het beleid wordt volgens de Afdeling dan ook niet gerechtvaardigd door een dwingende reden, omdat de beperking niet evenredig is. Het gevolg hiervan is dat de vergunningen ten onrechte een beperkte geldigheidsduur hebben.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke