In de uitspraak van de AbRvS van 16 juli 2014, 201306986/1 (idem 201306990/1) betoogt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergoeding van de planschade volledig anderszins is verzekerd door onteigening, dat daarbij niet van belang is dat de hoogte van de schadeloosstelling in het kader van de onteigening nog niet vaststaat, dat het college niet is gehouden om de hoogte van de planschade te begroten en dat niet is gebleken van schadeposten die niet bij de onteigening zijn betrokken en krachtens artikel 49 van de WRO dienen te worden vergoed. Daartoe voert appellant – samengevat weergegeven – aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het wijzigingsbesluit van 8 juni 2012 onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
In het advies van de SAOZ is uiteengezet dat de planologische wijziging voor [appellant] ten tijde van de aankoop van zijn percelen niet voorzienbaar was en dat hij door het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren. Daarin is, na vergelijking van het nieuwe bestemmingsplan met het daaraan voorafgaande planologische regime, geen inzicht geboden of en zo ja, in welke mate hij ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan op de peildatum planschade heeft geleden. Voorts was ten tijde van het besluit van 8 juni 2012 nog geen onherroepelijke beslissing genomen over de – hoogte van de – in het kader van de onteigening te betalen schadeloosstelling, zodat niet was verzekerd dat de door [appellant] gevraagde vergoeding van planschade, mede gelet op de artikelen 40e en 41 van de Onteigeningswet, in de schadeloosstelling is vervat. Bovendien wordt bij het bepalen van de schadeloosstelling niet dezelfde peildatum gehanteerd als bij het vaststellen van een vergoeding van planschade. Derhalve valt niet uit te sluiten dat de planschadevergoedingsprocedure ten opzichte van de onteigeningsprocedure aanvullend betekenis kan hebben, zodat het college, door in het besluit van 8 juni 2012 het advies van de SAOZ over te nemen, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat vergoeding van de planschade volledig anderszins is verzekerd door onteigening. De rechtbank heeft dat niet onderkend.