Skip to main content

Tegelen niet van toepassing: zure afloop voor appellant

In een uitspraak over een al jarenlang durende strijd over een rijhal van een ponyhof in Roermond legt de Afdeling nog eens uit hoe de zogenaamde Tegelenjurisprudentie werkt. Het gaat om AbRvS 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:247. Voor een goed inzicht in deze uitspraak is het noodzakelijk om vrij uitvoerig te schetsen wat er allemaal speelde.

Voor de rijhal is op 31 mei 2013 onder toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een omgevingsvergunning verleend. Tegen die vergunning zijn rechtsmiddelen aangewend. De bezwaren worden op 3 december 2013 ongegrond verklaard.

Ook tegen het bestemmingsplan waarin de rijhal was opgenomen, wordt geprocedeerd. In die procedure wordt het bestemmingsplan op 10 september 2014 door de Afdeling vernietigd. Dat leidt kennelijk tot een verzoek om handhaving. Dit verzoek wordt op 18 november 2014 afgewezen. Nog voordat op het bezwaar tegen de handhavingsweigering wordt beslist, doet de Afdeling op 8 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1131) uitspraak op het hoger beroep inzake de omgevingsvergunning. Die uitspraak heeft destijds in de literatuur veel aandacht gekregen, omdat de Afdeling hierin oordeelde dat de Tegelen-jurisprudentie niet van toepassing is indien een omgevingsvergunning is verleend op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Voor de omgevingsvergunning in kwestie betekent dit dat de vernietiging van het bestemmingsplan (op 10 september 2014) terugwerkende kracht heeft, zodat er ten tijde van de beslissing op bezwaar niet meer van mocht worden uitgegaan dat deze kon worden verleend op basis van dat bestemmingsplan. De beslissing op bezwaar tegen de vergunning wordt dan ook in de uitspraak van 8 april 2015 vernietigd. Maar het besluit in primo d.d. 31 mei 2013 waarbij de vergunning is verleend, blijft in stand.

Dat laatste nu heeft gevolgen voor de beoordeling van het hoger beroep inzake het handhavingsbesluit. Appellant betoogt in die procedure dat de vernietiging van het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat de vergunning geen rechtskracht meer had, zodat in de beslissing op bezwaar d.d. 21 april 2015 alsnog tot handhaving had moeten worden overgegaan. De Afdeling constateert dat dit standpunt van appellant niet juist is, omdat enkel de beslissing op de bezwaar tegen de vergunning is vernietigd, en de primaire vergunning in stand is gebleven. De Afdeling legt vervolgens nog eens uit dat de vernietiging van een bestemmingsplan niet automatisch leidt tot vernietiging van een vergunning of tot een nietige vergunning. Vernietiging van het bestemmingsplan leidt er slechts toe dat een vergunning die op grond daarvan is verleend, blootstaat aan vernietiging zolang de vergunning niet onherroepelijk is. In bezwaar tegen de vergunning kan aan die vergunning niet met succes het vernietigde bestemmingsplan ten grondslag leggen. Het college hoefde al met al vanwege de vernietiging van het bestemmingsplan niet tot handhaving over te gaan.

Zuur is de afloop voor appellant vooralsnog wel, zo blijkt ook uit de uitspraak.

Op 30 juni 2015 heeft het college opnieuw beslissend op de bezwaren tegen de vergunning, die vergunning ingetrokken.  Maar dat was ná de beslissing op bezwaar inzake handhaving, dus daar hoefde het college bij die beslissing niets mee. Na die intrekking heeft appellant op 2 juli 2015 een nieuw handhavingsverzoek ingediend, maar helaas was er de dag daarvoor, op 1 juli 2015, een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarop dat nieuwe verzoek vanwege een concreet zicht op legalisatie is afgewezen.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique