De uitspraak van 9 juli 2014, nr. 201306577/1/A1 ziet op een besluit tot het weigeren om handhavend op te treden tegen het als burgerwoning bewonen van een agrarische bedrijfswoning. De AbRvS stelt allereerst vast dat het verzoek om handhaving uitsluitend ziet op gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan, zodat de rechtbank door (ook) een oordeel te geven over toepasselijkheid van het bouwovergangsrecht in strijd met art. 8:69 Awb buiten de omvang van het geschil is getreden. Nu de rechtbank in dit opzicht buiten de omvang van het geschil is getreden, komt de AbRvS niet toe aan een beoordeling van het betoog van appellant over de betreffende overwegingen van de rechtbank.
Het college had zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen, omdat de woning in het verleden voor lange tijd is verhuurd aan derden die niet werkten op het agrarisch bedrijf en omdat in die periode ook niet is gebleken van klachten of verzoeken om handhavend op te treden dan wel schade aan het agrarische bedrijf. De AbRvS gaat hierin niet mee, en laat aldus zien dat in handhavingszaken een onverkort strenge koers wordt gevaren: het bewonen van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan is niet aan te merken als een overtreding van geringe aard en ernst. Dat in het verleden niet is verzocht om handhaving maakt de overtreding ook niet van geringe aard en ernst. Het college had zich niet op het standpunt mogen stellen dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen.
Ook de uitspraak van 9 juli 2014, nr. 201307357/1/A1 laat een strenge lijn in handhavingszaken zien. Deze zaak gaat over een dwangsom die was opgelegd voor door een rijvereniging gehouden rijwedstrijden en andere evenementen. De vereniging voerde aan dat deze handhavingsactie haar in financiële problemen brengt. De Afdeling oordeelt echter (net als in diverse eerdere uitspraken) dat mogelijk ernstige financiële gevolgen geen grond opleveren voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan om die reden van handhaving behoorde af te zien. In soortgelijke zin oordeelt de AbRvS in een uitspraak van 9 juli 2014, nr. 201309742/1/A1 die ziet op een dwangsom die was opgelegd vanwege het permanent bewonen van een recreatiewoning. In die zaak oordeelde de AbRvS verder dat een begunstigingstermijn van zes maanden voldoende is, nu niet is gebleken dat het niet mogelijk is om binnen zes maanden een andere woning te huren.