In de uitspraak van 6 augustus 2014, nr. 201207794/1/R4 is een bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld aan de orde. Uit de passende beoordeling blijkt dat het plan als gevolg van de uitbreiding van agrarische bedrijven leidt tot een aanmerkelijke stijging van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Hierbij is van belang dat de bestaande achtergrondconcentratie hoger is dan de kritische depositiewaarden van de aanwezige stikstofgevoelige habitats. In de passende beoordeling wordt uiteindelijk geconcludeerd dat significante gevolgen niet zullen optreden, in het bijzonder omdat in het bestemmingsplan verschillende regelingen zijn opgenomen die zijn gekoppeld aan de artikelen 19j en volgende van de Natuurbeschermingswet (Nbw).
De AbRvS geeft in deze uitspraak een oordeel over de vraag of een dergelijke vangnetregeling is toegestaan en vernietigd de verschillende regelingen om verschillende redenen. Vanwege de lengte van deze omgevingsflits wordt op slechts één van deze regelingen ingegaan. De overwegingen over de overige regelingen zijn echter zeer lezenswaardig en interessant zodat wij u graag verwijzen naar de uitspraak.
De AbRvS heeft in deze uitspraak onder meer geoordeeld over een regeling waarin als strijdig gebruik wordt aangemerkt: “het gebruik van gronden en bouwwerken waarvoor bij of krachtens de Nbw een vergunning is vereist en waarvoor deze vergunning niet is verleend”. De AbRvS overweegt dat handelen zonder een vergunning op grond van de Nbw waar een dergelijke vergunning is vereist al verboden is op grond van artikel 19d, eerste lid, van die wet. Het aanmerken van dergelijk handelen als strijdig gebruik heeft in zoverre beperkte toegevoegde waarde. De gekozen regeling leidt er toe dat bij een dergelijk handelen een handhavingsbevoegdheid ontstaat voor het college van burgemeester en wethouders, doordat dit college op grond van artikel 7.1, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wabo, bevoegd is tot handhavend optreden bij handelen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan. Op grond van artikel 57, eerste en vierde lid, van de Nbw berust de bevoegdheid tot handhaving van het bij of krachtens die wet bepaalde echter bij de minister van Economische Zaken respectievelijk bij het college van gedeputeerde staten. Aangezien artikel 69 van de planregels ertoe leidt dat voor handelingen, verricht zonder een daartoe benodigde vergunning op grond van de Nbw, de bevoegdheid tot handhaving gelijktijdig bij verschillende bestuursorganen komt te liggen, wordt naar het oordeel van de AbRvS de regeling van het toezicht op de naleving zoals vastgelegd in artikel 57 van de Nbw op onaanvaardbare wijze doorkruist. Verder leidt de bepaling ertoe dat het antwoord op de vraag of een bepaalde handeling in strijd is met het bestemmingsplan afhankelijk wordt van de omstandigheid of er wel of niet een vergunning op grond van de Nbw is verleend. Daarmee kan niet op grond van het bestemmingsplan op voorhand worden vastgesteld welk handelen als gebruik in strijd met dat plan wordt aangemerkt. Het plan is in zoverre rechtsonzeker.