Skip to main content

Ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitwerkingsbevoegdheid

De gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht stelt het bestemmingsplan Ambachtsezoom vast. Dit voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein. Daartegen procederen onder andere Praxis en de Stichting Mooi Geweest! Weinig nieuws, maar toch interessant. Zo blijkt Praxis geen belanghebbende. Zij onderscheidt zich onvoldoende van willekeurige derden, ook al is zij al lange tijd met het gemeentebestuur in overleg over een Praxis-vestiging in Hendrik-Ido-Ambacht en ook al heeft zij verschillende deskundigenonderzoeken aan het gemeentebestuur voorgelegd. De Stichting Mooi Geweest! overleeft de belanghebbendentoets wel: zij is niet louter een procedeerclub maar heeft “feitelijke werkzaamheden” in de zin van artikel 1:2, lid 3, Awb ontplooid door contacten met gemeentebesturen te onderhouden, educatieve activiteiten op scholen te organiseren, en door informatie te verzamelen door het bijwonen van lezingen op het gebied van natuur, milieu en verkeer. Kortom, deze hobbel kan tegenwoordig vrij makkelijk genomen worden.

Het bestemmingsplan sneuvelt wegens strijd met de Zuid-Hollandse Verordening Ruimte 2014. Op grond daarvan moet een bestemmingsplan voldoen aan de eis dat gebruik wordt gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte, als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden. Het bedrijventerrein valt niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied in de zin van die verordening en is bovendien niet in dat Programma opgenomen. De Afdeling ziet in haar uitspraak 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3887, geen aanleiding te “lussen”. Reden: het gebrek kan alleen met tussenkomst van provinciale staten worden hersteld – zij zijn bevoegd voor de provinciale verordening.

Het gaat in deze zaak om een bestemmingsplan met uit te werken bestemmingen. De Afdeling voelt de behoefte om aan de gemeenteraad nog mee te geven dat de raad bij verdere besluitvorming niet kan volstaan met de stelling dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid pas bij uitwerking van het bestemmingsplan wordt onderzocht. Uit een eerdere uitspraak van 24 oktober 2012, 201203431/1/R2, is af te leiden dat die aanvaardbaarheid meteen moet worden onderzocht. Als een plan met uit te werken bestemmingen onherroepelijk wordt, wordt de aanvaardbaarheid van die bestemmingen immers als gegeven beschouwd.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob