Skip to main content

Relativiteit in bezwaar

In de uitspraak van 18 maart 2015, nr. 201403348/1/A1 komt voor het eerst de vraag aan de orde wat de consequentie moet zijn indien tijdens de bezwaarfase al rekening wordt gehouden met de relativiteit ex artikel 8:69a Awb.

De vraag speelt omdat de voorzieningenrechter in deze zaak nogal voortvarend te werk is gegaan. De voorzieningenrechter heeft niet alleen een uitspraak gedaan in de hoofdzaak, maar heeft de beslissing op bezwaar vernietigd en heeft bovendien bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daardoor heeft de voorzieningenrechter feitelijk zelf een beslissing op het bezwaarschrift genomen. Voortvarend, efficiënt, maar juridisch gaat het toch niet helemaal goed. Een aantal bezwaargronden van 2 appellanten is door de voorzieningenrechter ongegrond verklaard, omdat de regelgeving over de parkeergelegenheid en verkeersveiligheid niet is bedoeld om de belangen van deze appellanten te beschermen.  Appellanten stellen in hoger beroep dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb in de bezwaarfase niet van toepassing is. De Afdeling deelt deze uitleg. De Afdeling verwijst ter onderbouwing naar de Memorie van Toelichting bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 450, nr. 3, blz. 20-21) ]. Dit oordeel leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de Afdeling van mening is dat de aangevoerde argumenten ongegrond zijn.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike.