Kan het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb) aan een verzoeker om handhaving worden tegengeworpen als deze zich beroept op het door zijn buurman zonder omgevingsvergunning (ver)bouwen van een bouwwerk (art. 2.1 lid 1 onder a Wabo) en het illegaal in stand laten daarvan (art. 2.3a Wabo)? Die vraag wordt beantwoord in AbRvS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1514)
Het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb) houdt – kortweg – in dat een bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op basis van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van degene die zich daarop beroept.
In dit geval oordeelde de rechtbank dat handhavend moest worden opgetreden naar aanleiding van het handhavingsverzoek van een derde. Appellant – degene tegen wie handhavend werd opgetreden – betoogt dat de rechtbank het relativiteitsvereiste aan verzoeker had moeten tegenwerpen, omdat de artikelen 2.1 lid 1 onder a en 2.3a Wabo niet zouden strekken tot bescherming van diens belang.
De Afdeling denkt daar anders over. Artikel 2.1 lid 1 onder a en 2.3a Wabo strekken wel degelijk tot bescherming van het belang van verzoeker, omdat deze haar beschermen als exploitant van het bedrijf van het naastgelegen perceel om te worden gevrijwaard van de door haar gestelde negatieve effecten van illegale bebouwing in de omgeving, zoals mogelijke beperkingen voor haar bedrijfsvoering. Het betoog van appellant faalt dan ook in zoverre.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique