In de uitspraak van de AbRvS van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1454 is beroep ingesteld tegen een weigering van een Nbw 19d vergunning (Natura 2000-gebied) en een vergunning als bedoeld in art. 16 Nbw (natuurmonumenten)
Bij het weigeringsbesluit is het college ervan uitgegaan dat een veranderingsvergunning, die was verleend vóór de referentiedatum, was komen te vervallen op grond van art. 8.18 Wm (oud). Het college ging hierdoor bij de toetsing van de aanvraag uit van minder vergunde stikstof op de referentiedatum dan waarvan volgens appellante uitgegaan diende te worden.
Op grond van genoemd artikel verviel een vergunning voor een inrichting indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht. Het college was er vanuit gegaan dat kort of na 18 december 2001 een exemplaar van de veranderingsvergunning ter inzage was gelegd en dat de beroepstermijn op of kort na 30 januari 2002 ongebruikt was verstreken. Volgens het college was de vergunning op of kort na 30 januari 2005 van rechtswege vervallen.
Naar het oordeel van de Afdeling kan niet worden uitgesloten dat de terinzagelegging van de vergunning op een later moment heeft plaatsgevonden. Dit is van belang omdat evenmin met zekerheid gezegd kan worden of de veranderingsvergunning van rechtswege is komen te vervallen voordat een revisievergunning, die op 15 februari 2005 van kracht werd. Het had op de weg van het college gelegen om hier verder onderzoek naar te doen. De referentiesituatie van de 19d Nbw vergunning is dus onvoldoende zorgvuldig in kaart gebracht.
Voor de weigering van art. 16d vergunning geldt hetzelfde, er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de referentiedatum, zij het dat de Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak, namelijk die van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8254 waarin wordt overwogen dat bij het verlenen van deze vergunning ruimte is voor een belangenafweging (sinds de inwerkingtreding van de C&H-wet). Voorts verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 15 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2245 waaruit blijkt dat een belangenafweging met zich brengt dat het bevoegde gezag, waar het gaat om beschermde natuurmonumenten, wat betreft de referentiedatum niet vast hoeft te houden aan een vaste referentiedatum van aanwijzing, maar daarentegen een voor het natuurmonument passende referentiedatum kiest.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan