In de uitspraak van de Afdeling d.d. 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1515, gaat het om een bestemmingsplan waarin met betrekking tot het onderdeel natuurbescherming onder meer is geregeld dat het niet is toegestaan gronden en bouwwerken in het plangebied te gebruiken ten behoeve van het houden van vee zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie. Als peildata worden de referentiedata van de betrokken Natura 2000-gebieden gehanteerd. De Afdeling oordeelt dat, anders dan is beoogd door de raad, deze regeling geen mogelijkheid biedt voor interne saldering. Door het gebruiksverbod uitsluitend te koppelen aan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee en niet aan de stikstofdepositie veroorzaakt door een in het plangebied gevestigd agrarisch bedrijf, dient per bouwwerk op een agrarisch bedrijf en niet voor het desbetreffende agrarische bedrijf als geheel te worden beoordeeld of sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie. De Afdeling wijst als voorbeeld naar de uitspraak van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411.
Verder stelt de Afdeling vast dat het gebruiksverbod tot gevolg heeft dat het veebestand gehouden in een stal die is gebouwd na de referentiedata voor de betrokken Natura 2000-gebieden, welke referentiedata liggen tussen 10 juni 1994 en 7 december 2004, in het plan niet als zodanig is bestemd, indien het gebruik van de stal stikstofdepositie op de voor stikstofgevoelige habitats in de betrokken Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft.
De raad heeft niet beoogd het bestaande veebestand in stallen gebouwd na de referentiedata voor de betrokken Natura 2000-gebieden in het plan niet als zodanig te bestemmen. De Afdeling overweegt vervolgens dat hiertoe op basis van het bepaalde in artikel 19j van de Nbw 1998 evenmin een noodzaak bestaat. Artikel 19j van de Nbw 1998 staat er niet aan in de weg dat het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied feitelijk en planologische legaal aanwezige veebestand in het plan als zodanig wordt bestemd.
Verder is de Afdeling van oordeel dat het bepaalde in de planregels, inhoudende dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied een vergelijking dient te worden gemaakt met de bestaande stikstofdepositie, en daarmee de feitelijke veebezetting, op de referentiedata voor de betrokken Natura 2000-gebieden, voor de in het plangebied gevestigde agrarische bedrijven onredelijk bezwarend is. Het is voor agrarische bedrijven vrijwel onmogelijk is om aan te tonen wat de feitelijke stikstofdepositie van hun bedrijven was op de referentiedata voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
Naar het oordeel van de Afdeling diende de raad dus uit te gaan van de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de in het plan geboden maximale mogelijkheden.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan