Op 4 mei 2016 verklaarde de AbRvS vrijwel alle beroepen tegen het rijksinpassingsplan c.a. Windpark Wieringermeer ongegrond (ECLI:NL:RVS:2016:1228). Onder andere om de stroomproductie van dit Windpark in te passen in het elektriciteitsnet is in de Kop van Noord-Holland een nieuwe hoogspanningsverbinding nodig. Het tracé van deze verbinding hebben PS Noord-Holland in een inpassingsplan vastgelegd. Zowel omwonenden als grondeigenaren voerden in beroep naast de onvermijdelijke procedurele bezwaren (die de Afdeling verwerpt; op het plan is de Crisis- en Herstelwet van toepassing) een reeks van inhoudelijke bezwaren aan. De Afdeling heeft deze bezwaren beoordeeld in haar uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:238). Enkele onderdelen van deze uitspraak verdienen signalering.
Een eerste interessant aspect van de uitspraak betreft de stelling van enkele appellanten dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp-inpassingsplan niet in het gehele plangebied op de voorgeschreven wijze is gebeurd. De Afdeling gaat niet na of appellanten op dit punt gelijk hebben, maar beperkt zich tot de constatering dat de kennisgevingen in elk geval wel hebben plaatsgevonden ter plaatse van de gronden van de betrokken appellanten. Het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht) brengt dan mee, zo oordeelt de Afdeling, dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.
Verder verdient aandacht het oordeel van de Afdeling over de vrees van appellanten dat de elektromagnetische velden rond de verbinding tot gezondheidsschade kunnen leiden. In de besluitvorming wordt als leidraad gehanteerd een waarde van 100 microtesla. Als de sterkte van een magnetisch veld onder deze door de EU aanbevolen waarde blijft – en dat is het geval -, vallen geen korte termijneffecten (veroorzaakt door de opgewekte elektrische stroom in het lichaam) te verwachten, zo overweegt de Afdeling. Over eventuele langetermijneffecten bestaat daarentegen onzekerheid. Daarom heeft het Rijk voor bovengrondse verbindingen beleid ontwikkeld, in de uitspraak aangeduid als het “magneetveldvoorzorgbeleid”. Dat beleid komt er op neer dat gevoelige bestemmingen waar mensen langdurig verblijven zo min mogelijk onder hoogspanningsverbindingen moeten worden gesitueerd. Hoewel de sterkte van het magneetveld van een ondergrondse verbinding kleiner is dan die van een bovengrondse verbinding, oordeelt de Afdeling dat het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel juist is dit beleid ook toe te passen op ondergrondse verbindingen.
Tot slot trekt het oordeel van de Afdeling over de loop van het tracé de aandacht. Enkele agrariërs betoogden dat het niet juist was dat de verbinding door hun land zou lopen. Zij vonden dat de verbinding maar door het land van hun overburen moest worden gelegd. Daar zullen namelijk ook de windturbines verrijzen die voor hun overburen zo profijtelijk zijn. De Afdeling oordeelt over deze beroepsgrond dat de vraag welke grondeigenaren het meest worden gebaat door een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, op zichzelf niet van betekenis is voor de te maken ruimtelijke keuzes. Toch krijgen de appellanten hun zin. Per saldo lijkt namelijk volgens de Afdeling de hinder die de aanleg van het windpark en de hoogspanningsverbinding veroorzaken kleiner, als windturbines en verbinding op dezelfde percelen worden gesitueerd. De Afdeling vernietigt daarom het inpassingsplan op dit punt wegens een gebrekkige motivering. Maar het lijkt aannemelijk dat deze uitspraak toch ook wel enigszins is ingegeven door de gedachte dat het redelijk is om degenen die de lusten genieten van de windturbines – de vergoedingen daarvoor bedragen naar verluidt tot wel € 10.000,– per opgestelde MW vermogen – ook de lasten ervan te laten dragen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan