In de procedure die leidde tot de uitspraak van de AbRvS van 28 januari 2015 met nr. 201405157/1/A2 had verzoeker planschade verzocht vanwege onder andere bouwkundige schade aan zijn bedrijfspand, die veroorzaakt zou worden door het inpassingsplan Zuidwestelijke Randweg-N207. Zowel het college van GS als de rechtbank zijn van oordeel dat bouwkundige schade aan het bedrijfspand geen gevolg is van het inpassingsplan of van een ander besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar van een feitelijke uitvoeringshandeling.
De AbRvS volgt het oordeel van het college van GS en de rechtbank. Daarbij overweegt de AbRvS dat bij de planvergelijking slechts van belang zijn de ruimtelijke gevolgen van het nieuwe planologische regime en de objectief redelijkerwijs daarvan te verwachten overlast, dat wil zeggen de overlast die inherent is aan het gebruik, bijvoorbeeld bij verkeersbewegingen op de desbetreffende weg. Volgens de AbRvS heeft verzoeker met het bodemonderzoek van zijn deskundige niet aannemelijk gemaakt dat, gezien de geringe afstand tot de weg, een voor het bedrijfspand schadelijke verzakking en verschuiving van de ondergrond een redelijkerwijs te verwachten gevolg van het gebruik van de weg is. Het door verzoeker in hoger beroep overgelegde rapport heeft betrekking op schade aan het bedrijfspand als gevolg van de aanleg van de weg. Voor de vergoeding van deze schade is in artikel 6.1 van de Wro geen grondslag te vinden, aldus de AbRvS.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke.