Appellant, een pluimveehouder in de gemeente Someren, stelt schade te lijden door het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In dat bestemmingsplan is voor het perceel van appellant een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Op grond van deze bepaling kan appellant zijn bedrijf alleen nog uitbreiden als sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van twee grootvee-eenheden per ha of minder. Appellant dient een principeverzoek in voor een uitbreiding. Het principeverzoek wordt afgewezen. Vervolgens dient appellant een verzoek in om een tegemoetkoming in de planschade. Dat verzoek wordt afgewezen, omdat er pas sprake zou zijn van planschade als er een afwijzend besluit is genomen over de verlening van een (binnenplanse) omgevingsvergunning.
De Afdeling volgt het standpunt van het college en de rechtbank. Daartoe wordt overwogen dat op grond van art. 6.1 lid 6 Wro schade door een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid pas bepaald kan worden als er een besluit genomen is, waarbij gebruik is gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De Afdeling is van oordeel dat het in beginsel niet onredelijk belastend is om van een eigenaar te vergen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Het gegeven dat in dit geval de kosten van een aanvraag met bijbehorende stukken € 4.000,00 zal bedragen acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij moet volgens de Afdeling bedacht worden dat appellant de kosten van de aanvraag vergoed kan krijgen als de door hem geleden planschade is vastgesteld. Kortom, het verzoek om planschade was terecht afgewezen. AbRvS 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2166.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke