In de uitspraak van de AbRvS van 1 april 2015, nr. 201405121/1/A2, komen twee interessante planschadeaspecten aan de orde; hoewel, strikt genomen is één van deze aspecten al afgekaart in de rechtbankprocedure en staat dit onderdeel niet meer ter discussie in hoger beroep bij de AbRvS.
De passieve risicoaanvaarding betrof het aspect dat in de rechtbankprocedure reeds afgekaart was. Anders dan de planschadeadviseur en het college oordeelde de rechtbank dat passieve risicoaanvaarding niet afgeleid kan worden uit ambtelijke adviezen, die ten grondslag lagen aan een bouwvergunning die aan de verzoeker om een tegemoetkoming was verleend. Daarbij speelde waarschijnlijk tevens mee – de uitspraak geeft hier niet volledig uitsluitsel over – dat het niet duidelijk was of deze ambtelijke adviezen ook bekend waren bij verzoeker.
Het tweede aspect heeft betrekking op de Procedureverordening. Het college had in eerste instantie, conform de Procedureverordening, advies gevraagd aan de SAOZ. De SAOZ had de schade getaxeerd op een bedrag van € 90.000. Het college had twijfels over de juistheid van dit advies en heeft vervolgens een andere partij ingeschakeld. De Procedureverordening voorziet in de mogelijkheid om een tweede adviseur aan te wijzen, als gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid. Conform de Procedureverordening zouden de eerste en tweede adviseur gezamenlijk de adviescommissie vormen. In het onderhavige geval was dat echter niet gebeurd en had de twee adviseur zelfstandig geadviseerd. Verzoeker kwam hiertegen op – vermoedelijk ook omdat de tweede adviseur adviseerde om geen tegemoetkoming toe te kennen –. De AbRvS concludeert dat de tweede adviseur geen tweede adviseur was in de zin van de Procedureverordening. De tweede adviseur behoefde volgens de AbRvS dan ook niet tezamen met de eerste adviseur, gezamenlijk de adviescommissie te vormen.
Voor vragen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke.