In de onderhavige zaak staat een planschadeverzoek van DSM centraal. DSM stelt schade te lijden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Spoorzone in de gemeente Delft. In de omvangrijke uitspraak van de AbRvS, ECLI:NL:RVS:2017:3305, komt een groot aantal planschadethema’s aan de orde. Een aantal daarvan belichten wij in deze bijdrage.
Compensatie in natura
Het college van B&W heeft geoordeeld dat de schade anderszins verzekerd is doordat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zouden worden terugbestemd. Gelet hierop is er geen schadebedrag vastgesteld in het besluit. De rechtbank oordeelde dat dit niet is toegestaan en dat het besluit een getaxeerd schadebedrag dient te bevatten, ook al luidt de conclusie dat de schade anderszins is verzekerd. De Afdeling gaat hierin in beginsel niet mee. De Afdeling overweegt dat bij het verstrekken van compensatie in natura niet vereist is dat er een voorafgaande vaststelling van het schadebedrag plaatsvindt. In dit geval neemt de Afdeling een uitzondering aan op dit uitgangspunt vanwege de specifieke omstandigheden in de onderhavige zaak. Deze omstandigheden zijn het best te plaatsen door bestudering van de uitspraak. Kortheidshalve stippen we ze hier aan. Allereerst merkt de Afdeling op dat het nog tot 31 december 2020 kan duren, voordat DSM zekerheid heeft over het reparatieplan. Daar komt bij dat het college heeft gesteld dat er ook sprake is van (gedeeltelijke) passieve risicoaanvaarding. Tot slot zijn er grote verschillen in de eerder getaxeerde schadebedragen. SAOZ, planschadeadviseur van het college, waardeerde de schade op € 115.000; De Lorijn in opdracht van DSM op € 1.760.000 en de StAB, op verzoek van de rechtbank, op € 1.370.000. Gelet op deze grote verschillen en onzekerheden is de Afdeling van oordeel dat in dit geval het planschadebesluit ook een getaxeerd schadebedrag diende te bevatten. Verder is interessant de overweging van de Afdeling dat het voor compensatie in natura niet vereist is dat er al een uitgewerkt nieuw (bestemmings)plan gereed ligt.