Door de gemeenteraad van de (voormalige) gemeente Maasbree is het bestemmingsplan “Implementatieherziening Ruimte voor de rivier” vastgesteld. Appellante – een bedrijf dat enkele agrarische bedrijven exploiteert – meent schade te lijden door dit nieuwe bestemmingsplan, omdat bouwmogelijkheden zijn komen te vervallen.
Het gemeentebestuur is van mening dat onder het oude planologische regime voor het oprichten van bebouwing een vergunning is vereist op grond van kort gezegd de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr) en de Beleidslijn “Ruimte voor de Rivier”. Als gevolg van deze twee regelingen was het oprichten van bebouwing onder het oude planologische regime reeds met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten. Appellante stelt dat deze twee regelingen buiten beschouwing gelaten moet worden bij de beoordeling van het verzoek om planschade.
De Afdeling volgt het betoog van het gemeentebestuur. De Afdeling overweegt dat het toetsingskader van de Beleidslijn van belang is voor het antwoord op de vraag of voorheen bestaande bouwmogelijkheden op de percelen nog konden worden gerealiseerd ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Het toetsingskader van de Beleidslijn is dermate streng dat op de peildatum de bouwmogelijkheden op de percelen reeds met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid waren uitgesloten. Aangezien het nieuwe bestemmingsplan vergelijkbare bouwmogelijkheden op de percelen toestaat, lijdt appellante ten gevolge van dat bestemmingsplan geen schade, aldus de Afdeling (AbRvS 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:972).
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke