De Afdeling bevestigt in de uitspraak van 25 juni 2014 met nr. 201307133/1/A1 nog eens de verhouding tussen een bestemmingsplan en de Dienstenrichtlijn.
De aangevochten bestemmingsplanvoorschriften hebben betrekking op detailhandel in supermarkten. Het betoog van appellante komt erop neer dat, gelet op het Handboek van de Commissie, met name de passage over distributiehandel, de verkoop van “goederen en diensten” aan consumenten onder de werking van de Dienstenrichtlijn valt, zodat de verboden opgenomen in de Dienstenrichtlijn op de bestemmingsplanvoorschriften van toepassing zouden zijn.
De Afdeling stelt:
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 25 juli 2012 in zaak nr. 201105171/1/A2 en in haar uitspraak van 19 juni 2013, zaak nr. 201203334/1/A3 is de Dienstenrichtlijn, gelet op artikel 2, eerste lid, en artikel 4, aanhef en onder 1 van de Dienstenrichtlijn, slechts van toepassing als het specifiek gaat om dienstverrichting, in welk verband voor de betekenis van het begrip “dienst” wordt verwezen naar artikel 50 van het EG-verdrag (thans: artikel 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Daarbij wijst de Afdeling er op dat de Dienstenrichtlijn blijkens haar considerans geen betrekking heeft op de toepassing van de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-verdrag (thans: de artikelen 34 tot en met 36 van het VWEU) over het vrije verkeer van goederen. De beperkingen die als gevolg van de bepaling over het vrij verrichten van diensten verboden zijn, betreffen eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten en geen eisen ten aanzien van goederen. Met betrekking tot de relatie tussen de begrippen “dienst” en “goed” in geval van verkoop van goederen overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 maart 2011 in zaak nr. 201003855/1/H2 het volgende. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (bijvoorbeeld het arrest van 26 mei 2004, C-20/03, Burmanjer, punt 34; www.curia.europa.eu) wordt in het geval een nationale maatregel zowel het vrije verkeer van goederen als de vrijheid van dienstverrichting beperkt, de maatregel in beginsel slechts onderzocht ten aanzien van één van deze twee vrijheden, indien blijkt dat één van de vrijheden volledig ondergeschikt is aan de andere en daarmee kan worden verbonden.
De Afdeling is van oordeel dat de economische activiteiten waarop de onderhavige bestemmingsplanvoorschriften betrekking hebben, geen diensten vormen in de zin van artikel 4, aanhef en onder 1, van de Dienstenrichtlijn en artikel 57 van het VWEU. Nu de onderhavige voorschriften betrekking hebben op detailhandel in supermarkten waarbij de vrijheid van diensten volledig ondergeschikt is aan het in artikel 34 van het VWEU gewaarborgde vrije verkeer van goederen, behoeft het bestreden besluit ook om die reden niet aan de Dienstenrichtlijn te worden getoetst.
Dat de Europese Commissie in het Handboek – dat, zoals zij zelf te kennen geeft, niet wettelijk bindend is – een passage heeft opgenomen die de indruk wekt dat “distributiehandel (met inbegrip van detail- en groothandelsverkoop van goederen en diensten)” als dienst moet worden beschouwd, leidt, gelet op de eerder geciteerde rechtspraak en op de analyse van de Dienstenrichtlijn zelf, niet tot een ander oordeel.
Dit leidt tot de conclusie dat de onderhavige bestemmingsplanvoorschriften, voor zover zij betrekking hebben op de detailhandel in supermarkten, niet binnen de werkingssfeer van de Dienstenrichtlijn vallen. Reeds daarom zijn deze voorschriften niet met de Dienstenrichtlijn in strijd.”