Skip to main content

Plan-mer-beoordeling gemeentelijke plannen voor kleine gebieden en kleine wijzigingen plannen

In de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3492, gaat de Afdeling in op de wijze waarop aangetoond moet worden dat ingevolge art. 3, lid 1 Besluit m.e.r. geen plan-mer-plicht geldt, maar een plan-mer-beoordeling.

In de toelichting bij het betreffende bestemmingsplan is vermeld dat het plan geen (significant) negatieve effecten heeft, zodat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-mer-plicht dus ook niet aan de orde is. Op de zitting heeft de raad zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat bij nader inzien toch moet worden vastgesteld dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten. Om die reden wordt verwezen naar twee bij het verweerschrift ingebrachte natuuronderzoeken.

Op de zitting heeft de raad voor de vereiste passende beoordeling gewezen naar de bij zijn verweerschrift ingebrachte rapporten en zich op het standpunt gesteld dat een milieueffectrapportage op grond van artikel 7.2a, tweede lid, van de Wm, gelezen in samenhang met art. 3, vierde en vijfde lid van het Besluit m.e.r. achterwege kon blijven. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat het plan een relatief klein gebied beslaat en sprake is van kleine wijzigingen die geen aanzienlijke milieueffecten hebben. Ook heeft hij erop gewezen dat er overleg is geweest met de Provincie over dit plan en de Provincie van mening is dat het huidige plan een verbetering is ten opzichte van het vorige plan.

De Afdeling gaat hier niet in mee. Allereerst heeft de raad de rapporten pas in een heel laat stadium in de procedure ingebracht, zodat de vraag rijst of appellanten voldoende in de gelegenheid zijn geweest hierop adequaat te reageren. Ten tweede ontbreekt een beoordeling als bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid, van het Besluit m.e.r., waaruit volgt dat in dit geval de uitzondering van artikel 3 van het Besluit m.e.r. van toepassing is.

Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van het Besluit m.e.r. moet worden beoordeeld of het plan aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Daarbij moet rekening worden gehouden met de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG (hierna: de SMB-richtlijn). In het voorliggende geval is wel een beoordeling gemaakt van de effecten van het plan op het Natura 2000-gebied, maar deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden volgens de criteria van bijlage II van de SMB-richtlijn. Zo ligt de nadruk op de stikstofdepositie tijdens de aanleg- en bouwfase van het plan per ruimtelijke ontwikkeling. Hiermee wordt echter onvoldoende inzicht gegeven in de samenhangende gevolgen van het plan. Hoewel de raad op de zitting heeft verklaard dat er overleg is geweest met de Provincie en de Provincie van mening is dat het plan een verbetering is, is dit overleg niet inzichtelijk gemaakt. Bovendien is niet gebleken dat de raad de overige in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit m.e.r. bedoelde bestuursorganen en instanties heeft geraadpleegd. De Afdeling stelt vast dat gelet op het voorgaande op meerdere onderdelen niet wordt voldaan aan de vereisten in artikel 3 van het Besluit m.e.r. Daarom ziet zij geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan