Skip to main content

Moment oprichting Stichting en ontbreken feitelijke werkzaamheden gedurende de beroepstermijn

In de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3647, komt de vraag aan de orde of een stichting ontvankelijk is in haar beroep. De Stichting betoogt dat het betreffende bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de Wnb omdat er geen passende beoordeling is gemaakt.

De Voorzieningenrechter stelt vast dat namens de Stichting op 2 februari 2022 een zienswijze is ingediend, terwijl de stichting pas op 8 februari 2022 is opgericht. Verder stelt de Voorzieningenrechter vast dat de Stichting is opgericht nadat de zienswijzetermijn al was geëindigd. Het moet er dus voorshands voor worden gehouden dat de Stichting niet rechtsgeldig een zienswijze heeft ingediend. De Stichting zou niettemin gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786 ontvankelijk zijn in haar beroep, als zij ten tijde van het instellen van het beroep zou voldoen aan de eisen die artikel 1:2, derde lid, van de Awb stelt met betrekking tot haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden. De Voorzieningenrechter is van oordeel dat de Stichting desgevraagd ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij relevante feitelijke werkzaamheden heeft verricht ten tijde van het einde van de beroepstermijn. Zo heeft zij wel gesteld dat zij ook toen al een gesprekspartner was van de gemeente, maar van de kant van het college is gesteld dat het ging om overleg met de voorzitter van de Stichting als natuurlijke persoon. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het beroep voor zover ingediend door de Stichting in de bodemprocedure niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en ziet de Voorzieningenrechter in hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan