Er kan sprake zijn van passieve risicoaanvaarding als een aanvrager om een tegemoetkoming gedurende een bepaalde periode geen gebruik heeft gemaakt van voor hem gunstige bouw- en/of gebruiksmogelijkheden uit een bestemmingsplan en deze mogelijkheden in een nieuw bestemmingsplan komen te vervallen. Volgens vaste rechtspraak is van passieve risicoaanvaarding geen sprake, indien onder het oude planologische regime concrete pogingen zijn gedaan tot het realiseren van de oude planologische mogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen. Wanneer moeten concrete pogingen worden ondernomen? Deze pogingen moeten worden ondernomen vanaf het moment dat de voortekenen van een planologische wijziging voorzienbaar zijn. Als de aanvrager vanaf dat moment geen concrete pogingen doet dan kan hem later passieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen.
De vraag die in de rechtspraak regelmatig aan de orde komt, is hoeveel tijd een aanvrager heeft om – nadat de eerste voortekenen van een voorgenomen nadelige planologische wijziging zichtbaar zijn – concrete pogingen te ondernemen om de oude bouw- en gebruiksmogelijkheden alsnog te realiseren. De AbRvS heeft in het verleden bepaald dat 3,5 maand tussen de eerste voortekenen en het ontwerpplan – dat aanhouding van een aanvraag voor een omgevingsvergunning tot gevolg heeft – té kort is (AbRvS 2-12-2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5083). Een periode van 18 maanden achtte de Afdeling wel voldoende om concrete pogingen te ondernemen (AbRvS 2-3-2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6345).
In de onderhavige uitspraak van 25 mei 2016 acht de Afdeling een periode van 28 weken ook voldoende tijd voor het ondernemen van concrete pogingen om de mogelijkheden uit het oude planologische regime alsnog te verwezenlijken (AbRvS 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1395). In casu concludeert de AbRvS dat verzoeker binnen deze termijn geen concrete pogingen heeft ondernomen, zodat de gestelde planschade, gelet op artikel 6.3 van de Wro, voor zijn rekening dient te worden gelaten