In de uitspraak van de AbRvS van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1396, fluit de Afdeling het college van B&W van Amsterdam en de rechtbank Amsterdam terug. Wat was er aan de hand?
Naar het oordeel van het college en de rechtbank viel de schade, die het gevolg was van een afname van het maximaal toegestane bouwvolume, binnen het normale maatschappelijke risico. Ter onderbouwing daarvan verwees de rechtbank in de eerste plaats naar een verslag van een (oude) inspraakbijeenkomst, waarin namens de bewoners van omliggende woningen was gevraagd om de maximale bouwhoogte te verlagen. Verder heeft de rechtbank verwezen naar de in het burenrecht en in het Bouwbesluit vastgelegde normen over het bouwen op korte afstand van reeds aanwezige bewoonde gebouwen.
Op basis van deze argumenten lag het volgens de rechtbank in lijn der verwachting dat de bouwmogelijkheden bij een toekomstige planologische wijziging zouden worden beperkt.
De Afdeling gaat hierin niet mee. Een verslag van een inspraakbijeenkomst, waarin namens omwonenden een verzoek is gedaan, betekent op zichzelf nog niet betekent dat het in de lijn der verwachting lag dat dit verzoek bij een toekomstige planwijziging zou worden gehonoreerd. Bij de vaststelling van het toekomstige bestemmingsplan dient de gemeenteraad het belang van de ontwikkelaar bij het behoud van de bestaande bebouwings-mogelijkheden af te wegen tegen een mogelijke aantasting van het woongenot van de bewoners van woningen aan het Nieuwegrachtje. Het college heeft volgens de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt dat in de hier relevante periode was te verwachten dat het belang van de bewoners daarbij zou prevaleren.
Verder leidt de verwijzing, door de rechtbank, naar de in het burenrecht en het Bouwbesluit vastgelegde normen over bouwen op korte afstand van reeds aanwezige bewoonde gebouwen, ook niet tot een ander oordeel. De ontwikkelaar had in dit verband onweersproken gesteld dat, voor zover het feitelijk gebruikmaken van de onder het oude planologische regime nog bestaande bebouwingsmogelijkheden van de percelen aan de zijde van het Nieuwegrachtje in strijd met die normen was, het mogelijk was om daarvoor een voor de bewoners aanvaardbare oplossing te vinden.
Het college heeft volgens de Afdeling dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het in de lijn der verwachtingen lag dat de bebouwingsmogelijkheden bij de eerstvolgende bestemmingsplanwijziging zouden worden beperkt, zoals bij de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan daadwerkelijk is gebeurd. Verder overwoog de Afdeling dat het college ook ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de planologische ontwikkeling past in een gedurende langere tijd gevoerd ruimtelijk beleid. Er volgt vernietiging van de uitspraak en de beslissing op bezwaar.