Skip to main content

Overaanbod en goede ruimtelijke ordening

In AbRvS 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3291, staat het in november 2014 gewijzigde bestemmingsplan “Aanpassing Kazernekwartier” van de gemeenteraad van Venlo centraal.

Eerder, op 6 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2929) had de AbRvS de gemeenteraad nog in de gelegenheid gesteld om gebreken in een besluit van 29 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan te herstellen. De Afdeling stelde toen voorop dat de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) niet van toepassing was op het plan van 29 mei 2013. Weliswaar was dat plan vastgesteld na de inwerkingtreding van artikel 3.1.6 lid 2 Bro, maar de stedelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakte, waren ook reeds voorzien in een op 25 april 2012 vastgestelde bestemmingsplan. Toen gold artikel 3.1.6 lid 2 Bro nog niet. De in het plan van 29 mei 2013 opgenomen aanpassingen waren enkel noodzakelijk ter nadere borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving van het plangebied. De stedelijke ontwikkelingen in het plan van 29 mei 2013 verschilden niet wezenlijk van de stedelijke ontwikkelingen uit het plan van 25 april 2012.

Hoewel in wezen vanzelfsprekend, is het goed te beseffen dat ook zonder ladder wel enige toetsing plaatsvindt. Het toetsingscriterium dat altijd een rol blijft spelen, is immers dat van een goede ruimtelijke ordening.

Aanvankelijk zou in het Kazernekwartier ook een nieuw stadion voor voetbalclub VVV komen. Die club trok zich echter terug. De Afdeling komt nu tot het oordeel dat de raad onder verwijzing naar een onderzoeksrapport toereikend heeft gemotiveerd dat het laten vallen van de mogelijkheid van een voetbalstadion onverlet laat dat op het Kazernekwartier verschillende relatief grootschalige concepten kunnen worden ontwikkeld. Hierbij is ook van belang de verklaring van de raad ter zitting dat er concrete gegadigden zijn om het plan te realiseren. De omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche – in dit geval de branche voor bioscopen – brengt nog niet met zich dat het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is die ontwikkeling mogelijk te maken.

Wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan overweegt de Afdeling dat in dit geval voor de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen een concrete gegadigde voorhanden is. Niet is gebleken dat voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van de thans beoogde ontwikkelaar van doorslaggevende betekenis is. Het is denkbaar dat ook een of meer andere marktpartijen de desbetreffende ontwikkelingen zouden kunnen uitvoeren. De betrokken appellanten hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling oordeelt het plan dus niet financieel-economisch niet-uitvoerbaar.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob