Skip to main content

Ontheffing verordening, art. 4.1a Wro

De raad van Kaag en Braassem stelt een bestemmingsplan vast. Daarbij is het besluit van GS Zuid-Holland tot ontheffingverlening van de Verordening Ruimte 2014 betrokken. B&W verlenen verder o.a. omgevingsvergunning ten behoeve van het oprichten van een varkenshouderij aan de [locatie 2] in Woubrugge. De besluiten maken de verplaatsing van de bestaande intensieve veehouderij van [partij] aan de [locatie 1] in Woubrugge naar de [locatie 2] in Woubrugge mogelijk. Het bestemmingsplan maakt daarnaast mogelijk dat vervolgens op de vrij te komen locatie aan de A. de Graaflaan maximaal 36 nieuwe woningen worden gebouwd.   GS Zuid-Holland motiveren hun ontheffing met de overweging dat door de verplaatsing van de intensieve veehouderij van de [locatie 1] naar de [locatie 2] de woonkern Woubrugge wordt ontlast, zodat het gemeentelijk belang onevenredig wordt benadeeld indien de verplaatsing en uitbreiding niet mogelijk is. Dat zijn volgens de Afdeling geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.1, lid 1, Verordening Ruimte 2014 en het achterliggende artikel 4.1a, lid 1, Wro.

De bijzondere omstandigheden moeten gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 4.1a Wro zijn gelegen in de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling waarvoor de ontheffing is aangevraagd. Het feit dat het als gevolg van de intrekking van de certificaten niet langer mogelijk is om de verplaatsing en uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk te maken, levert op zichzelf genomen geen bijzondere omstandigheid op. Daarnaast acht de Afdeling redengevend dat in de wetsgeschiedenis is benadrukt dat met grote terughoudendheid dient te worden omgegaan met de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de krachtens provinciale verordening gestelde regels. In de parlementaire geschiedenis is vermeld dat de ontheffingsmogelijkheid is bedoeld voor bijzondere, uitzonderlijke situaties die zich incidenteel voordoen, waarbij kan worden gedacht aan een innovatief project waarbij zwaarwegende maatschappelijke belangen een rol spelen. Uitgangspunt is dat in de provinciale regels zelf dient te worden geconcretiseerd in welke gevallen de regeling niet van toepassing is om zo vooraf duidelijkheid te geven over de regels die door andere bestuursorganen in acht moeten worden genomen. Uit de nadruk die in de parlementaire geschiedenis is gelegd op het uitzonderlijke karakter van de ontheffing en het terughoudende gebruik dat daarvan dient te worden gemaakt, volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het voor het verlenen van een ontheffing van krachtens provinciale verordening gestelde regels onvoldoende is indien uitsluitend wordt gewezen op algemene, vaak verwachte positieve effecten van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, zoals in dit geval een verbetering van het woon- en leefklimaat in de woonkern Woubrugge als gevolg van de verplaatsing van de intensieve veehouderij naar een locatie op grotere afstand van de woonkern. Vgl. AbRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1424, r.o. 18.5.

 

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob