Ontbrekende inschrijving in openbare registers staat niet in de weg aan invorderen bij rechtsopvolger
27 augustus 2021
Artikel 5.18 Wabo voorziet in de mogelijkheid om in een besluit tot opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang te bepalen dat het besluit ook geldt voor de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is gericht (alsmede tegen iedere verdere rechtsopvolger). Het besluit kan dan, behoudens bijzondere omstandigheden, ook tegen die rechtsopvolger ten uitvoer worden gelegd. Kosten van tenuitvoerlegging en een in te innen dwangsom kunnen dan bij die rechtsopvolger worden ingevorderd.
Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) in samenhang met (hoofdstuk VII van de bijlage bij het) Aanwijzingsbesluit Wkpb is een besluit waarbij toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid van artikel 5.18 Wabo een beperkingenbesluit dat moet worden ingeschreven in de openbare registers. Maar wat nu als een dergelijk beperkingenbesluit niet (of niet tijdig) wordt ingeschreven?
Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1892) blijkt dat het ontbreken van een tijdige inschrijving op zichzelf niet in de weg staat aan de gelding van een last onder dwangsom jegens een rechtsopvolger. De Afdeling bevestigt dat de wetgever de inschrijving in de openbare registers niet als constitutief vereiste heeft vormgegeven voor de gelding jegens rechtsopvolgers van een dwangsombesluit waarin met toepassing van artikel 5.18 van de Wabo is bepaald dat het mede geldt jegens rechtsopvolgers. Het besluit geldt dan dus ook mede jegens een rechtsopvolger, ook als het besluit niet of niet tijdig is ingeschreven.
In de zaak die aanleiding was voor de genoemde uitspraak is nog betoogd dat het ontbreken van de inschrijving een bijzondere omstandigheid is als bedoeld in artikel 5.18 van de Wabo, die zich ertegen verzet dat de te innen dwangsom bij de rechtsopvolger wordt ingevorderd. In deze zaak was de rechtsopvolger echter bekend met het bestaan van de last onder dwangsom op het moment dat zij eigenaar werd van de panden waarop de last betrekking had. Nu de rechtsopvolger wist van deze last (ondanks de ontbrekende inschrijving) of kon weten van de opgelegde las toen zij de panden kocht, kon het bevoegd gezag er in dit geval in redelijkheid van uitgaan dat de ontbrekende inschrijving niet een bijzondere omstandigheid is zoals bedoeld in artikel 5.18 van de Wabo, die zich ertegen verzet dat het college de te innen dwangsom bij de rechtsopvolger invordert.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique