De uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:174) heeft betrekking op een invorderingsbeschikking. In de procedure wordt aangevoerd dat de last onder dwangsom ten onrechte aan appellant, zijnde een holding, is opgelegd. Die last onder dwangsom is al onherroepelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:466) overweegt de Afdeling dat in een procedure tegen een invorderingsbeschikking in beginsel geen gronden naar voren kunnen worden gebracht die in de procedure tegen het besluit tot oplegging van een dwangsom zijn of hadden kunnen worden aangevoerd. Dat kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokken geen overtreder is. Er kan dus in de procedure tegen de invorderingsbeschikking onder omstandigheden ruimte zijn voor de grond die appellant hier aanvoert. De Afdeling oordeelt echter dat in dit geval geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin ruimte bestaat om die argument aan te voeren.
Uitzonderlijke situaties zijn maar zelden aan de orde, zo kunnen we vaststellen. De betekenis van de uitzondering die in de uitspraak van 27 februari 2019 is genoemd, is dus voor de praktijk maar betrekkelijk gering.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique