29 augustus 2017
In de uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:984, gaat het om de vraag of tijdig is beslist op een verzoek om handhaving. Het verzoek ziet op een gedeeltelijk verwijderde muur, een verwijderde pilaar, schade aan de oprit, het gebruik van het pand als bedrijvengebouw en van de tijdelijke barakken op het achterterrein. Nadat verzoeker het college in gebreke heeft gesteld, volgt alsnog binnen 2 weken een beslissing. Deze beslissing houdt in dat het verzoek voor zover dit ziet op de schade aan de oprit wordt afgewezen. Verder wordt meegedeeld dat verzoeker nog nader zal worden geïnformeerd over de voortgang van de handhavingsprocedures. Verzoeker maakt vervolgens toch aanspraak op verbeurde dwangsommen wegens niet tijdig beslissen, en legt hieraan ten grondslag dat op zijn verzoek maar ten dele is beslist.
Volgens hem staan de vijf onderdelen van zijn verzoek los van elkaar en had het college op elk van deze onderdelen een inhoudelijk besluit moeten nemen. Nu het college niet binnen twee weken na de ingebrekestelling een inhoudelijk besluit heeft genomen ten aanzien van de overige vier onderdelen, verbeurt het volgens verzoeker ingevolge artikel 4:17 van de Awb een dwangsom. De Afdeling deelt dit standpunt niet. Alle onderdelen van het verzoek zien op gestelde overtredingen van omgevingsrechtelijke aard op één perceel, dat eigendom is van één persoon. De brief waarmee is besloten niet handhavend op te treden tegen de schade aan de oprit, moet worden aangemerkt als een beschikking op het verzoek. Tegen deze beschikking had een rechtsmiddel kunnen worden aangewend en daarin had naar voren kunnen worden gebracht dat het college ten onrechte niet op alle onderdelen van zijn verzoek om handhaving had beslist.
Voor vragen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique