Skip to main content

Nadeelcompensatie: NMR, referentie en kosten deskundige

In de uitspraak van de AbRvS van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650, staat een verzoek om nadeel­compensatie van Albert Heijn Cassandraplein (AH) centraal. Infrastructurele maatregelen, die de gemeente Eindhoven in een periode van circa 1,5 jaar had uitgevoerd, vormden de aanleiding voor de indiening van het verzoek. AH stelde dat hij omzetschade heeft geleden, doordat de winkel verminderd bereikbaar was tijdens de werkzaamheden. In het primaire besluit is het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft – in rechtstreeks beroep – het beroep van AH gegrond verklaard. Het college van B&W heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarbij aan AH alsnog circa € 100.000 aan nadeelcompensatie is betaald. Tot zover de feiten.

AH stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het college in het kader van het normaal maatschappelijke risico geen drempel van 8% over twee achtereenvolgende kalenderjaren had mogen hanteren. De Afdeling gaat hierin niet mee. De Afdeling overweegt dat infrastructurele maatregelen als de onderhavige als normale maatschappelijke ontwikkeling kunnen worden beschouwd. Voor een drempel van 8% bij schade als gevolg van reguliere maatregelen geldt volgens de Afdeling geen verhoogde motiveringsplicht.

Verder was door de adviseur van het college één omzetjaar als referentieperiode gehanteerd. Ook daarmee kon AH zich niet verenigen. De Afdeling overweegt dat het gebruikelijk is om van een referentieperiode van drie jaren uit te gaan. Onder omstandigheden kan echter een kortere referentieperiode worden gehanteerd. Daarvoor kan aanleiding zijn als de omzetontwikkeling in de drie jaren een dalende of stijgende trend laat zien. Volgens de Afdeling is in casu in het voordeel van AH gekozen voor een referentieperiode van één jaar. Het college mocht zich dan ook baseren op deze korte referentieperiode.

Tot slot wordt uitgebreid gediscussieerd over de vergoeding van deskundigenkosten. Nauwgezet beoordeelt de Afdeling of de tijdsbesteding voor juridische en deskundige bijstand als redelijk moet worden beschouwd. De Afdeling oordeelt dat de omvang onevenredig hoog is. Voor wat betreft het uurtarief acht de Afdeling een uurtarief voor juridische bijstand ad € 145 niet onredelijk. Voor deskundige bijstand wordt een uurtarief van € 75 als niet onredelijk aangemerkt.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke