AbRvS 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1758, leert dat bij een besluit tot instemming met een saneringsplan op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) belanghebbenden onder meer zijn de eigenaren en bewoners van percelen waarop gevolgen kunnen worden ondervonden van de bodemverontreiniging waarop de sanering betrekking heeft, dan wel van de wijze waarop zal worden gesaneerd. Dit was al eerder uitgemaakt. De Afdeling trekt de lijn over belanghebbendheid bij milieuomgevingsvergunningen (AbRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737) nu ook door naar belanghebbendheid bij saneringsplannen: aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woningen of de percelen gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. In concreto overweegt de Afdeling hier dat de bodemonderzoeken geen steun geven voor de vrees dat de grondwaterverontreiniging zich verspreidt naar de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Zij kunnen aan de door hen gestelde vrees dan ook geen belang bij het bestreden besluit ontlenen. Eén [appellant sub 3] is wel ontvankelijk en heeft meer succes. Hij betoogt dat het saneringsplan ten onrechte niet voorziet in de volledige sanering van de zij- en voortuinen van de woningen [locatie 4] tot en met [..] (hierna aangeduid als de voortuinen). Op de kadastrale kaart die bij het bestreden besluit behoort is een interventiewaardecontour weergegeven die niet overeenkomt met de contour die is weergegeven op een tekening in het rapport “Verkennend en aanvullend bodemonderzoek NRE-terrein te Eindhoven, fase 2” van 11 februari 2014. Deze tekening alsmede een aantal andere tekeningen die bij verschillende bodemrapporten behoren, geven weer dat de interventiewaardecontour zowel de achtertuinen als de voortuinen omvat, aldus [appellant sub 3]. B&W Eindhoven stellen ter zitting echter dat op basis van een bodemonderzoek uit 1991 is geconcludeerd dat sanering niet nodig is. Ten tijde van de totstandkoming van het saneringsplan bestond geen aanleiding voor het verrichten van een nader onderzoek, aldus het college. Echter, uit een tekening blijkt dat de voortuinen vallen binnen de interventiewaardecontour van zware metalen en PAK’s. Uit een andere bij het saneringsplan horende tekening blijkt dit eveneens. Gelet hierop kon het college zich niet baseren op een onderzoek uit 1991 en was het aangewezen om ten minste een actualiserend bodemonderzoek naar de verontreiniging van de voortuinen te verrichten. Het bestreden besluit is op dit punt niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid. Nog een laatste aandachtpunt: de ernst en de spoedeisendheid van de verontreiniging was hier vastgesteld bij besluit van 22 januari 2008. Dit besluit is in rechte onaantastbaar. De uitspraak herhaalt dat in het kader van een procedure over de goedkeuring van een saneringsplan de rechtmatigheid van een besluit over ernst en spoedeisendheid niet opnieuw aan de orde kan komen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob