26 maart 2021
Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit eist dat geurhinder tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt en biedt o.a. de mogelijkheid om met het oog hierop maatwerkvoorschriften te stellen. Bij de beantwoording van de vraag wat een aanvaardbaar geurniveau is, moet het bevoegd gezag rekening houden met een reeks van aspecten die in artikel 2.7a, lid 3, zijn opgesomd. Het lokale geurbeleid is daar maar een van.
Onder andere wegen ook mee het klachtenpatroon van omwonenden en de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels om geurhinder te beperken. Een verwijzing naar alleen het bestaande geurbeleid of naar de eerder in een vergunning opgenomen voorschriften (die in beginsel als maatwerkvoorschriften blijven gelden tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet; zie artikel 2.8a) is daarom als motivering onvoldoende, aldus de AbRvS in haar uitspraak van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:621).
Artikel 2.7a, lid 4, noemt drie soorten maatwerkvoorschriften die het bevoegd gezag mag opleggen. Appellant betoogt dat uit de artikelen 5.5 en 5.6 van het Besluit omgevingsrecht (voorheen de artikelen 8.12 en 8.12a van de wet milieubeheer) volgt dat ook bij het opleggen van maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.7a doelvoorschriften de voorkeur moeten hebben boven middelvoorschriften. De AbRvS ziet dit heel anders: het Bor bevat geen regels die een kader geven voor de toepassing of de inhoud van artikel 2.7a.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan