Als spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast, is het op voorhand niet altijd zeker dat de kosten daarvan uiteindelijk kunnen worden verhaald op de overtreder. Dat geldt temeer als spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast bij een failliet bedrijf. In dat geval speelt bovendien de interessante juridische vraag of de kosten van bestuursdwang ten laste kunnen worden gebracht van de boedel. Deze kwestie speelde in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de AbRvS d.d. 23 juli 2014, nr. 201305075/1/A1.
Deze zaak is een uitvloeisel van een brand in een pand van een failliet bedrijf. De brandweer heeft deze brand geblust. Het als gevolg van de brand met zink verontreinigde bluswater stroomde vervolgens in een sloot. De AbRvS stelt vast dat daarmee sprake is van een overtreding van artikel 6.2, lid 1, aanhef en onder a Waterwet. Dat dit het geval kan zijn, bleek eerder al uit uitspraken in de geruchtmakende Chemie-Pack-zaken (AbRvS d.d. 22 januari 2014 in zaak nr. 201207582/1/A4 en 201207473/1/A4).
Het is vervolgens de vraag wie als overtreder van de Waterwet moet worden beschouwd. In de rechtspraak is eerder al uitgemaakt dat de gevolgen van de brandbestrijding door de brandweer aan het bedrijf waar de brand plaatsvond, moeten worden toegerekend. Dat geldt onverkort als daardoor de Waterwet wordt overtreden. In dat geval moet het bedrijf ook als overtreder in de zin van artikel 5:1 Awb worden beschouwd. De AbRvS stelt nu vast dat dit ook de curator kan zijn in het geval een pand afbrandt na een faillissement. Dat is in lijn met de rechtspraak dat een curator vanaf het moment van faillissement verantwoordelijk is voor de verplichtingen van het failliete bedrijf die voortvloeien uit het milieurecht (zie bijv. AbRvS d.d. 13 februari 2013 in zaak nr. 201104925/1/A4).
De belangrijke slotvraag is dan of de kosten van (spoedeisende) bestuursdwang ook op de faillissementsboedel kunnen worden verhaald. In het bestuursrecht staat vast dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang op de overtreder kunnen worden verhaald (art. 5:25 Awb). Hiervoor is al uiteengezet dat de curator als overtreder kan worden aangemerkt. Daarmee ligt het bestuursrechtelijk, gelet op artikel 5:25 Awb, in de rede dat kosten op de curator kunnen worden verhaald. Die conclusie is echter te kort door de bocht. Faillissementsrechtelijk is namelijk ook nog van belang dat sprake is van een boedelschuld. Alleen indien daarvan sprake is, heeft het bestuursorgaan onmiddellijk aanspraak op betaling uit de boedel.
De curator betoogt dat de kosten van bestuursdwang geen boedelschuld zijn. Hij beroept zich daarbij op een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BY6108). De AbRvS wijst het betoog van de curator af. De AbRvS overweegt daartoe dat de toepassing van bestuursdwang en het kostenverhaal in deze zaak het gevolg zijn van het handelen of nalaten van de curator in strijd met de op hem rustende verplichting om de Waterwet na te leven. Aldus is, zo overweegt de AbRvS, sprake van een boedelschuld. Deze uitspraak maakt duidelijk dat in dit geval kostenverhaal op de boedel mogelijk is. Dat geldt voor gevallen van kostenverhaal ten gevolge van bestuursdwangbesluiten die gericht zijn aan de curator (en dus dateren van na het uitspreken van het faillissement).