Skip to main content

Invordering: ga zorgvuldig te werk!

Uit twee uitspraken van 29 augustus 2018 blijkt nog een keer hoe belangrijk het is voor een succesvolle invordering dat op een zorgvuldige wijze wordt vastgesteld dat dwangsommen zijn verbeurd.

In de eerste zaak (ECLI:NL:RVS:2018:2849) heeft het college van B&W van Deventer een voetbalvereniging op straffe van een dwangsom gelast zich te houden aan een voorschrift uit de APV dat het verstrekken van alcoholhoudende drank verbiedt tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de vereniging betrokken zijn. Deze last houdt stand in hoger beroep, de invordering echter niet. Weliswaar heeft de gemeentelijke toezichthouder geconstateerd dat tijdens een feest ter gelegenheid van het begin van het seizoen alcohol werd verstrekt, maar daarbij is kennelijk niet vastgesteld voor wie het feest toegankelijk was. Daarmee is niet komen vast te staan dat alcoholhoudende drank is verstrekt tijdens een bijeenkomst die gericht was op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de vereniging betrokken zijn. Nu dat wel de essentie van de overtreding is, dit niet is vastgesteld én de vereniging de verbeurte gemotiveerd bestrijdt, komt de Afdeling tot het oordeel dat er geen overtreding van de APV was en dus geen verbeurte van een dwangsom.

In de tweede zaak (ECLI:NL:RVS:2018:2872) gaat het om een handhavingsprocedure die is gericht tegen het in strijd met het bestemmingsplan verhuren van een recreatiewoning voor permanente bewoning. In het kader van de voorbereiding van de last onder dwangsom heeft het college aannemelijk gemaakt dat sprake was van verhuur aan personen die niet elders hun hoofdverblijf hebben en dat sprake was van permanente bewoning. De last onder dwangsom blijft ook in hoger beroep overeind. Bij de invordering gaat het echter mis. Het lukt het college in het invorderingstraject niet aannemelijk te maken dat de in de recreatiewoning aangetroffen huurder(s) deze als (tijdelijke) woning gebruikten. Weliswaar zijn tijdens enkele controlebezoeken huurders in de woning aangetroffen, maar van hetgeen de toezichthouders met deze huurders hebben besproken is geen verslag gemaakt. In de invorderingsbesluiten is slechts vermeld wat de aangetroffen personen hebben verklaard. Bovendien hebben is geen nader onderzoek gedaan om de woonsituatie te beoordelen in de woning waar de betrokkenen in de Brp waren ingeschreven. De Afdeling komt dan tot het oordeel dat aan de conclusie van het college dat een dwangsom is verbeurd geen deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag ligt. Interessant daarbij is nog dat in één van de invorderingsbesluiten wel is opgenomen dat de in de recreatiewoning aangetroffen persoon heeft verklaard daar tijdelijk te hebben gewoond. Hiervan is echter geen verslag gemaakt en bij een later bezoek weigert deze persoon vragen van de toezichthouder te beantwoorden. Dit komt in dit geval voor risico van het college. Dit laat nogmaals zien hoe belangrijk het is om in het kader van de invordering zorgvuldig te werk te gaan. En hoe moet dat dan? Daarvoor verwijst de Afdeling in rechtsoverweging 9.1 van deze uitspraak opnieuw naar de beoordelingscriteria die de Afdeling eerder al in de uitspraak van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1179) heeft verwoord.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique