In de uitspraak van de AbRvS van 27 augustus 2014, nr. 201400028/1/A1 komt de intrekking van een bouwvergunning aan de orde. Hoewel de lijn uit deze uitspraak niet nieuw is, is deze toch het signaleren waard. Het college van de gemeente Noordwijk heeft op grond van artikel 2.33 Wabo een omgevingsvergunning voor bouwen (verleend op grond van artikel 46 Ww) ingetrokken omdat de bouwactiviteiten langer dan 2 jaar hebben stilgelegen nadat deze vergunning onherroepelijk was geworden. De termijn van 2 jaar is gebaseerd op de door het college vastgestelde beleidsregel, de Beleidsregel intrekking bouwvergunningen.
De AbRvS verwijst naar een oudere uitspraak, AbRvS 11 april 2012, 201107848/1/A1, waarin is bepaald dat de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid is. Bij de toepassing van die bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe, waardoor de rechter een besluit tot intrekking terughoudend moet toetsen. Bij toepassing van voormelde bevoegdheden moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren ook de (financiële) belangen van vergunninghoudster. Echter, vervolgens wordt overwogen dat als de vergunninghoudster niet aannemelijk weet te maken dat zij alsnog binnen korte termijn met de bouw zal starten, daarmee de intrekking van de bouwvergunning is gerechtvaardigd, verwezen wordt naar de uitspraak AbRvS 15 januari 2014, 201304961/1/A1.
In dit geval wordt door vergunninghouder aangevoerd dat onderhandelingen plaatsvinden met derde partijen en dat de bouwwerkzaamheden op korte termijn zullen worden hervat. Die stelling acht de AbRvS onvoldoende, vergunninghouder had deze met concrete informatie moeten onderbouwen. Ook het argument van vergunninghouder dat vanwege het voornemen tot het intrekken van de omgevingsvergunning het onmogelijk was om de bouw op korte termijn te hervatten, is volgens de AbRvS onvoldoende. De AbRvS is van mening dat het hoger beroep tegen de intrekking ongegrond is. Omdat ieder zicht op hervatting van de bouwwerkzaamheden en daadwerkelijke verwezenlijking van het bouwplan ontbreekt, kunnen de financiële belangen van vergunninghouder en het feit dat als de vergunning wordt ingetrokken langdurig een bouwput op het perceel aanwezig is, niet tot een ander oordeel leiden.