De uitspraak van de AbRvS van 20 augustus 2014, nr. 201308200/1/A1 gaat over een verzoek om handhavend op te treden tegen de verwaarlozing van een rijksmonument. Het
college wijst dit verzoek (in bezwaar) toe, en sommeert de eigenaar van het monument onder oplegging van een dwangsom om een aantal maatregelen aan het pand te treffen, waaronder het op een deugdelijke wijze wind- en waterdicht maken van het pand, het zorgen voor goed functionerende goot en afvoeren, en het renoveren van de dakkapel dan wel op andere wijze te voorkomen dat deze instort.
De Afdeling overweegt allereerst dat (net als onder het voorheen geldende art. 11, lid 2 aanhef en onder b Monumentenwet 1988) het nalaten waardoor het voortbestaan van een beschermd monument gevaar loopt, valt onder het verbod als bedoeld in art. 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo.
Daarnaast besteedt de Afdeling uitvoerig aandacht aan het argument van de eigenaar dat het uitvoeren van de maatregelen die in de last zijn opgesomd, verder strekt dan het niet in gevaar brengen van het voortbestaan van het monument. Dit argument is door middel van een deskundigenrapport onderbouwd. De Afdeling stelt vast dat met dat rapport aannemelijk is gemaakt dat het niet mogelijk is de in de last vermelde maatregelen uit te voeren zonder dat veel ingrijpender maatregelen worden getroffen. Zo is het aanbrengen van goed functionerende goten en afvoeren en het renoveren van de dakkapel pas mogelijk nadat het dak is gerestaureerd. Voordat het dak kan worden gerestaureerd, dienen echter eerst de muren en de balklagen te worden hersteld omdat het dak anders niet kan worden gedragen. Deze maatregelen leiden tot het (nagenoeg) afbreken en opnieuw opbouwen van het pand en sluiten niet aan op de in de last gegeven motivering. De Afdeling verklaart het hoger beroep dan ook gegrond.