Aan de uitgebreide uitspraak van de AbRvS van 9 september 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:2848 gaat een lange voorgeschiedenis vooraf. Een eerdere Nbw 98 vergunning werd in augustus 2011 door de Afdeling vernietigd (nrs. 200900425/1 en 200902744/1). In april 2014 deed de Afdeling een tussenuitspraak (nr. 201304768/1) De Afdeling was (onder meer) van oordeel dat nog onderzocht moest worden of de stikstofuitstoot van de elektriciteitscentrale in de Eemshaven schadelijke gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden Lieftinghsbroek en Drouwenerzand. De tussenuitspraak heeft geleid tot aanvullend onderzoek en aan de Nbw vergunning verbonden voorschriften. Vanwege de lengte van deze flits worden slechts een paar opvallende onderdelen uit deze uitspraak besproken.
Volgens het aanvullende onderzoek is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding met betrekking tot Liegtinghsbroek doorslaggevend dat duurzaam hooilandbeheer wordt uitgevoerd en dat de hydrologische situatie wordt verbeterd. Dit beheer wordt al uitgevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen beheermaatregelen in beginsel als feitelijke ontwikkeling in de passende beoordeling worden betrokken. In dit geval is het echter zo dat het hooilandbeheer de voorwaarde is voor het behoud van het habitattype. De afvoer van stikstof kan daarom niet worden aangewend om de effecten van de toename van een stikstofdepositie boven de kritische depositiewaarde als verwaarloosbaar te beschouwen. De Afdeling overweegt dat verweerders niet hebben gesteld dat meer of intensiever hooilandbeheer wordt uitgevoerd dan noodzakelijk is voor het behoud van het habitattype. Om die reden hadden zij niet de effecten van de beheermaatregelen bij de beoordeling mogen betrekken.
Van belang is dat er aanvullende maatregelen zijn betrokken bij het onderzoek die volgens appellanten niet additioneel zijn ten opzichte van het reguliere beheer aangezien deze in het concept van de PAS-gebiedsanalyse worden genoemd. De Afdeling oordeelt evenwel dat, doordat de maatregelen zijn voorgeschreven in de vergunning en deze met zekerheid en op afzienbare tijd worden uitgevoerd, additioneel zijn. Gelet op de aard en de concreetheid van de maatregelen zijn het geen maatregelen die in het kader van algemeen beheer worden uitgevoerd.
Het gaat in deze om plagmaatregelen op de arealen waar ten gevolge van de centrale een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt. Nu de maatregel dient om mogelijke negatieve effecten van het project te voorkomen of te verminderen ter plaatse van de locatie dat negatieve gevolgen ondervindt, is sprake van een mitigerende maatregel. De Afdeling komt dus toch tot het oordeel dat de toename van stikstofdepositie niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek.
Verder is in het aanvullende onderzoek voor Drouwenerzand geconcludeerd dat de toename van stikstofdepositie ten gevolge van de centrale, de matige stand van instandhouding van de heischrale graslanden niet verder zal verslechteren. De oorzaak van de matige stand zou zijn gelegen in de hydrologie en het gebrek aan zaadbezetting door intensieve begrazing. Uit een contra-expertise, evenals uit het deskundigen bericht blijkt echter dat niet kan worden vastgesteld dat de matige staat van instandhouding niet wordt veroorzaakt door de achtergronddepositie die de KDW overschrijdt. De begrazing door schapen kan zowel positieve als negatieve effecten hebben. De Afdeling oordeelt op basis hiervan dat geen zekerheid is verkregen dat het bestaande beheer niet tot significante effecten leidt.
Ook voor dit gebied leiden de aanvullende mitigerende maatregelen ertoe dat het project niet zal leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Drouwenerzand.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan