Een omwonende verzocht Burgemeester en wethouders van Zundert om handhavend op te treden tegen het gebruik van een afvalinzamelpunt op het recreatiepark Patersven. Dit park bestaat uit 420 recreatiewoningen die op grond van het bestemmingsplan niet alleen recreatief gebruikt, maar ook permanent bewoond mogen worden. B en w weigerden het verzoek om handhaving, waarna de juridische discussie zich vervolgens toespitste op de vraag of het park in zijn geheel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vormt of dat alleen het afvalinzamelpunt als zodanig is aan te merken. In haar uitspraak van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:42) onderstreept de Afdeling nog eens dat voor de vraag of sprake is van een inrichting de feitelijke situatie bepalend is en niet de aanduiding in het bestemmingsplan als recreatieterrein of de eerdere melding op grond van het Activiteitenbesluit (waarin de Vereniging van Eigenaren het gehele park als inrichting had omschreven).
De feitelijke situatie is dat het park is verdeeld in honderden individueel in eigendom uitgegeven percelen en dat de Vereniging van eigenaren geen doorslaggevende zeggenschap heeft over al deze percelen. Van een gezamenlijke exploitatie van de recreatiewoningen is daarom geen sprake en dus kan het park niet worden beschouwd als een door één onderneming geëxploiteerde bedrijvigheid die als één inrichting moet worden aangemerkt. Wel moet het door de VvE gedreven afvalinzamelpunt worden aangemerkt als een inrichting. Maar omdat het College van Gedeputeerde Staten hiervoor het bevoegd gezag is, moeten Burgemeester en wethouders het handhavingsverzoek alsnog ter afdoening aan dit college doorsturen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan