Op 15 mei 2014 heeft het Hof van Justitie de prejudiciële vragen van de ABRS beantwoord over de onduidelijkheden rondom mitigatie en compensatie in het kader van de Habitatrichtlijn (Zaak C-521/12, T.C. Briels e.a. tegen de Minister van Infrastructuur en Milieu). Aanleiding van deze vragen was het beroep van Briels e.a. tegen de verbreding van de A2, die tot afname van omvang en kwaliteit van het habitattype blauwe graslanden zou leiden. Hoewel het Tracébesluit voorziet om binnen het gebied nieuwe graslanden aan te leggen, mag dit volgens appellanten geen rol spelen bij de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast. Ook voorziet het Tracébesluit in mitigerende maatregelen, waarvan volgens appellanten geen sprake is. De prejudiciële vragen luidden kortweg: 1. ondervindt het bestaande areaal van een beschermd habitattype negatieve gevolgen van een project, maar is de uitvoering van dit project gekoppeld aan de ontwikkeling van een areaal van gelijke of grotere omvang van dat type elders in het gebied sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied? En zo ja, 2. moet het ontwikkelen van het nieuwe areaal geval worden aangemerkt als compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de richtlijn?
Het arrest is van belang voor de praktijk vanwege de zogenaamde ADC-criteria die staan opgenomen in artikel 6, vierde lid van de Habitatrichtlijn. Als op grond van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn geen zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast, dan kan een plan of project alleen doorgaan als wordt voldaan aan deze criteria. Dit is het geval bij (A) ontstentenis van alternatieve oplossingen, (D) dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en (C) als de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om de algehele samenhang van het gebied te bewaren.
Het blijkt vaak lastig zo niet onmogelijk (bijvoorbeeld bij uitbreiding van agrarische bedrijven) om aan deze criteria te voldoen. Om die reden worden mitigerende maatregelen ingezet om te voorkomen dat “wordt toegekomen” aan het treffen van compenserende maatregelen.
Het Hof van Justitie verklaart voor recht:
“Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, moet aldus worden uitgelegd dat een plan of een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied van communautair belang, dat negatieve gevolgen heeft voor een in dit gebied voorkomend type natuurlijke habitat en dat voorziet in maatregelen voor het tot ontwikkeling brengen in dit gebied van een areaal van gelijke of grotere omvang van dit habitattype, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast. Deze maatregelen kunnen in voorkomend geval slechts als „compenserende maatregelen” in de zin van lid 4 van dit artikel worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn.”
In het arrest wijst het Hof op het voorzorgsbeginsel dat ligt besloten in het in artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn vastgestelde toestemmingscriterium. De bevoegde nationale instantie moet de toestemming van het plan of project weigeren als zij nog niet de zekerheid heeft verkregen dat het plan of project geen effecten heeft die de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten.
Het voorzorgsbeginsel verlangt dat de nationale instantie de gevolgen van het project beoordeelt in het perspectief van de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, rekening houdend met de beschermingsmaatregelen, waarmee wordt beoogd om de schadelijke gevolgen te voorkomen of te verminderen.
Het Hof constateert dat de aan de orde zijnde maatregelen niet beogen om de negatieve gevolgen te voorkomen maar beogen deze gevolgen nadien te compenseren. Daarbij wijst het Hof erop dat eventuele positieve gevolgen van de aanleg van nieuw areaal onzeker is. Ook wijst het Hof erop dat het niet de bedoeling is om te vermijden dat de bevoegde instantie via zogenoemde mitigerende maatregelen die in werkelijkheid compenserende maatregelen zijn, projecten toestaat op grond van art. 6 lid 3 Habitatrichtlijn.