Skip to main content

Handhaving woonbestemming

De uitspraak van de AbRvS van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:50 betreft een afgewezen verzoek om handhaving ten aanzien van de bewoning van twee panden door arbeidsmigranten. In deze zaak stond de vraag centraal of dit gebruik al dan niet werd gedekt door het overgangsrecht bij het geldende bestemmingsplan. Dat het gebruik voor in totaal 38 arbeidsmigranten verdeeld over in totaal 16 verblijfsruimten in de twee panden niet in overeenstemming was met de geldende (woon)bestemming stond niet ter discussie. Maar hoe zit het dan met het overgangsrecht?

De AbRvS stelt vast dat het gebruik ook al bestond ten tijde van het voordien geldende bestemmingsplan. Er bestond discussie over de vraag wat het exacte gebruik op het moment van inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan was. Er was op dat moment geen inventarisatie van het bestaande gebruik gemaakt. Echter, de AbRvS acht het op grond van een controlebezoek van zo’n zes weken voor het moment van in werking treden van het nieuwe bestemmingsplan aannemelijk dat het gebruik ook op het peilmoment in nagenoeg dezelfde omvang al bestond.

Het is dan de vraag of het gebruik in overeenstemming was met het vorige bestemmingsplan. Er gold voor de beide panden een bestemming “Woondoeleinden”. Deze bestemming stond “wonen” in beide panden toe. Het begrip “wonen” was niet gedefinieerd in het oude bestemmingsplan (en dus ook, overigens anders dan het begrip “woning” in het oude bestemmingsplan, niet beperkt tot de huisvesting van één afzonderlijke huidhouding). Kamerbewoning was ook niet uitgesloten. De AbRvS oordeelt dan dat het bestaande gebruik niet in strijd was met het vorige bestemmingsplan en daarmee ook gedekt door het overgangsrecht bij het geldende bestemmingsplan.

De verzoekers om handhaving hebben nog aangevoerd dat het voor legaal woongebruik sprake moet zijn van een voldoende mate van duurzaamheid van de bewoning moest zijn. Dit zou volgens niet het geval zijn bij de huisvesting van arbeidsmigranten. De AbRvS gaat daar in dit geval niet in mee. Daarvoor acht de AbRvS het in dit geval van belang dat de arbeidsmigranten “in beginsel voor de duur van hun dienstverband in de panden zullen verblijven en zij volledig in hun eigen behoeften voorzien”. Daarmee kon aan het gebruik niet het woonkarakter worden ontzegd en had het college het handhavingsverzoek terecht afgewezen.

Voor meer informatie over de uitspraak kunt u contact opnemen met Monique