Skip to main content

Handhaving vanwege geluidoverlast kinderdagverblijf

 

De uitspraak van de AbRvS d.d. 1 oktober 2014, nr. 201311393/1/A1 ziet op een weigering om handhavend op te treden tegen (geluid-)overlast van een kinderdagverblijf, in het bijzonder van het spelen op het buitenterrein.

Het verzoek om handhaving zag in de eerste plaats op strijd met het bestemmingsplan. Ten tijde van de beslissing op bezwaar gold nog een bestemmingsplan waarmee het gebruik van het kinderdagverblijf in overeenstemming was. Hangende het beroep bij de Rechtbank werd dit bestemmingsplan (althans voor het kinderdagverblijf) door de AbRvS vernietigd. Dit heeft in de handhavingsprocedure evenwel geen gevolgen, nu doorslaggevend is wat de planologische situatie was ten tijde van de beslissing op bezwaar (ex tunc toetsing).

Het handhavingsverzoek zag daarnaast op overtreding van art. 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Op grond van deze bepaling is het (onder andere) verboden om handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving hinderlijke wijze overlast wordt veroorzaakt door geluid. De AbRvS oordeelt dat het verzoek om handhaving ook voor wat betreft dit onderdeel terecht is afgewezen. Zij overweegt in dat verband, onder verwijzing naar de Nota van Toelichting, dat art. 7.22 Bouwbesluit een restbepaling is die kan worden toegepast indien het naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is om op te treden tegen gebruik vanwege overmatige hinder, én meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden om op te treden. De AbRvS wijst hierbij ook op art. 2.18, lid 1 onderdelen a en i van het Activiteitenbesluit, waaruit blijkt dat de wetgever ervoor heeft gekozen om te bepalen dat bij de in acht te nemen geluidniveaus het stemgeluid van kinderen en medewerkers van (in dit geval) de kinderopvang op het buitenterrein buiten beschouwing blijft. Voor die vormen van geluid geldt dan ook dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat zich overlast in de zin van art. 7.22 Bouwbesluit voordoet. Verzoeker heeft in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat de geluidhinder zodanig is, dat handhavend optreden op de voet van art. 7.22 Bouwbesluit mogelijk is.