Skip to main content

Handhaving recreatief nachtverblijf in zomerhuisje

In AbRvS 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3627) werd op verzoek handhavend opgetreden ten aanzien van het zonder omgevingsvergunning bouwen van een zomerhuisje (artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo) en het gebruik daarvan voor recreatief nachtverblijf (artikel 2.1, lid 1, onder c, Wabo).

Eerst staat ter beoordeling of het zomerhuisje ten onrechte zonder omgevingsvergunning is gebouwd. Vast staat dat het zomerhuisje in 1963 is gebouwd. Overtreder stelt dat voor het zomerhuisje geen omgevingsvergunning voor bouwen is vereist vanwege artikel 3, lid 2, Bijlage II Bor. Dit artikel bepaalt namelijk dat voor het bouwen van een op de grond staan bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf geen omgevingsvergunning is vereist als het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter en niet groter dan 70 m2. Met overtreder is de Afdeling van oordeel dat geen omgevingsvergunning voor bouwen is vereist. Daarbij verwijst de Afdeling naar de toelichting op het Bor (Staatsblad 2010, nr. 143, p. 154), waaruit volgt dat meer permanente bouwwerken voor recreatief nachtverblijf zonder omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden opgericht. Daarmee staat vast dat het college niet bevoegd was tot handhaving op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo.

Vervolgvraag is of het zomerhuisje voor recreatief nachtverblijf mag worden gebruikt. Niet ter discussie staat dat het nachtverblijf niet past binnen de woonbestemming. In beginsel dient het college dan ook handhavend op te treden. In dit geval neemt de Afdeling echter aan dat handhaving in dit geval onevenredig is. Sprake is van een zeldzaam geval waarin het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Vanwege brieven van het gemeentelijke afdelingshoofd van VROM, namens het college verzonden, is bij overtreders het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat het college niet handhavend zou optreden tegen het zomerhuisje, omdat deze onder het overgangsrecht zou vallen en omdat uit een van de brieven blijkt dat het zomerhuisje mag worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Het geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in combinatie met de verklaringen ter zitting dat het zomerhuisje slechts incidenteel voor nachtverblijf wordt gebruikt en geen plannen bestaan voor uitbreiding of commerciële exploitatie van het zomerhuisje maken volgens de Afdeling dat er in dit geval goede redenen zijn om van handhaving af te zien.

Het hoger beroep van overtreders is gegrond, de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en de Afdeling voorziet zelf in de zaak. Daarbij overweegt de Afdeling ten overvloede nog dat artikel 2.1, lid 1, c Wabo geen grondslag kon bieden voor handhaving, omdat dit artikel pas sinds 2010 in werking was getreden en het zomerhuisje al in 1963 was gerealiseerd. Dit maakte volgens de Afdeling dat het verbod op gebruiken in de zin van bouwen in strijd met regels bestemmingsplan destijds nog niet gold en dat artikel 2.1, lid 1, c Wabo geen grondslag kon zijn voor handhaving.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique