Haken en ogen aan Inpassingsplan dat voorziet in planologisch kader voor het behalen van instandhoudings- en passende maatregelen Natura-2000 gebied
In de uitspraak van de AbRvS van 1 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:428) gaat het op meerdere fronten mis bij het door provinciale staten van Overijssel vastgestelde Inpassingsplan “Buurserzand-Horsterveen”. Voordat het inpassingsplan is vastgesteld is al een beheerplan vastgesteld, een gebiedsanalyse gemaakt en zijn twee inrichtingsplannen vastgesteld. Dit inpassingsplan voorziet in een planologisch kader met betrekking tot instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Buurserzand & Haaksbergerveen”. In het inpassingsplan is onder meer als strijdig gebruik aangemerkt “het gebruik van gronden in strijd met de doelstellingen van het Natura 2000-beheerplan en het in bijlage 1 en de daarbij behorende bijlagen opgenomen Inrichtingsplan”. Een dergelijke planregel is naar het oordeel van de Afdeling in strijd met de rechtszekerheid: te onduidelijk.
Verder oordeelt de Afdeling, mede op basis van het uitgebreide advies van de ingeschakelde StAB, dat onvoldoende is onderzocht wat de gevolgen van de feitelijke gebruiksbeperkingen van de inrichtingsmaatregelen voor een aantal gronden zijn. Ook zijn de gevolgen voor de waarde van deze percelen onduidelijk. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat onduidelijk is of de opbrengstpotentie daadwerkelijk te realiseren is gelet op de hoogteverschillen van de gronden en de grondwaterstanden aldaar in detail bezien. Gelet daarop is ook onduidelijk of de geboden compensatie voor deze gronden passend is.
Verder is in het inpassingsplan gebruiksovergangsrecht opgenomen met een termijn van slechts twee jaar. De Afdeling overweegt dat artikel 3.2.2 van het Bro ruimte biedt voor de uitleg dat bij de inperking van het gebruiksovergangsrecht vanwege de Vogel- en de Habitatrichtlijn een overgangstermijn in de planregels kan worden opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat het bestaande gebruik van de gronden van appellante binnen de overgangstermijn van 2 jaar na inwerkingtreding van het inpassingsplan zal zijn ingeperkt. Hierbij betrekt de Afdeling dat deze termijn gelet op artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening is aangevangen op 20 januari 2021 (de datum van inwerkingtreding van het plan) en dat uit hetgeen op de zitting is besproken is gebleken dat onduidelijk is of er voldoende vervangende landbouwgronden, gelet op alle voorziene maatregelen, zijn gezocht. De Afdeling acht het in dit geval in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid om het gebruiksovergangsrecht te beperken tot een termijn van 2 jaar, omdat onzeker is van welke gebruiksbeperkingen sprake is, welke gevolgen dit heeft voor de bedrijfsvoering, of de bedrijfsvoering zo nodig daarop kan worden afgestemd en of die termijn van twee jaar haalbaar is, waarbij ook wordt betrokken dat geen duidelijkheid bestaat over de beschikbaarheid van vervangende gronden dan wel andere passende maatregelen en/of oplossingen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan