De onderhavige uitspraak van de Afdeling is niet eenvoudig leesbaar, omdat daarin de oude en nieuwe planologische gebruiksmogelijkheden heel summier zijn beschreven. Desalniettemin is de uitspraak het signaleren waard vanwege de overwegingen over het vervallen van tijdelijk genoten voordeel.
De appellant in deze zaak heeft in 1994 gronden verworven van zijn vader. Op dat moment gold een agrarische bestemming op de percelen. In 2004 wordt het bestemmingsplan Oostvlietpolder vastgesteld waarin deels eindbestemmingen en deels uitwerkingsplichten zijn opgenomen. Dit bestemmingsplan wordt in de uitspraak aangeduid als bestemmingsplan 2.
In 2014 wordt een bestemmingsplan met dezelfde naam, dus Oostvlietpolder, vastgesteld en in 2016 wordt het bestemmingsplan Oostvlietpolder 2016 vastgesteld. Appellant dient een planschadeverzoek in vanwege de bestemmingsplannen uit 2014 en 2016. Het nadeel uit deze twee plannen betreft het vervallen van het met het bestemmingsplan 2 ontstane planologische voordeel van de uit te werken bestemmingen voor een bedrijvenpark of voor een groenzone en woondoeleinden van delen van de percelen.
De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat appellant bij de aankoop van de percelen geen hogere prijs dan de marktwaarde voor gronden met een agrarische bestemming heeft betaald. Dat appellant de waardevermeerdering van delen van de percelen na de inwerkingtreding van bestemmingsplan 2 niet te gelde heeft gemaakt, door middel van de verkoop van de percelen, is geen reden om dit voordeel buiten beschouwing te laten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, naar hij heeft gesteld, maar het college gemotiveerd heeft betwist, de gemeente de verkoop van de percelen heeft geblokkeerd. Appellant had de percelen volgens de Afdeling van de hand kunnen doen, maar heeft er voor gekozen om dat niet te doen. De gevolgen hiervan liggen in de risicosfeer van appellant. AbRvS 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:711
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke