Skip to main content

Gaswinning Groningen: Instemmingsbesluit

Op 18 november 2015 heeft de AbRvS uitspraak gedaan over twee besluiten van de minister van Economische Zaken met betrekking tot de gaswinning in Groningen. Het betrof een besluit tot instemming met het gaswinningsplan van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM), alsmede een wijzigingsbesluit. De Afdeling heeft de besluiten vernietigd en besloten dat de gaswinning vooralsnog verder moet worden beperkt.

De uitspraak is omvangrijk, niet in de laatste plaats omdat 40 partijen beroep hebben ingesteld tegen de besluiten van de minister. In deze omgevingsflits zullen wij slechts twee onderdelen van de uitspraak aan de orde stellen. Voor de volledige tekst van de uitspraak verwijzen wij u naar de website van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2015:3578.

Instemmingsbesluit is geen plan ex art. 19j Nbw 1998

Een aantal appellanten had gesteld dat instemmingsbesluit een plan betrof als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998. Dit zou tot gevolg hebben dat er een passende beoordeling gemaakt had moeten worden. De AbRvS overweegt in rechtsoverweging 14.2. dat een verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van het instemmingsbesluit op grond van de Mijnbouwwet aan de orde zou kunnen zijn, wanneer dit instemmingsbesluit zou kunnen worden beschouwd als het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 19j, eerste lid.

De Afdeling is van oordeel dat het instemmingsbesluit niet als een zodanig plan is aan te merken, omdat het niet gaat om een besluit tot vaststelling van een plan door een bestuursorgaan. Bij het besluit wordt door de minister slechts ingestemd met een door de NAM opgesteld plan. Er bestaat volgens de Afdeling derhalve geen verplichting tot het maken van een passende beoordeling.

Geen verplichting opstellen milieueffectrapport Vervolgens wordt gesteld dat er een milieueffectrapport opgesteld had moeten worden, voordat de minister het instemmingsbesluit nam. Volgens appellanten volgt een verplichting daartoe enerzijds uit artikel 19j van de Nbw 1998 en anderzijds uit de rechtstreekse werking van de mer-richtlijn. In dit verband betogen zij onder meer dat het instemmingsbesluit een ‘vergunning’ is in de zin van de mer-richtlijn is, waarbij zij tevens verwijzen het arrest van het Hof van Justitie van 7 januari 2014 inzake: Wells (ECLI:EU:2004:12). De Afdeling merkt op dat zij reeds heeft overwogen dat het instemmingsbesluit geen plan is ingevolge artikel 19j Nbw 1998. Aangezien die bepaling in casu toepassing mist, kan hieruit ook geen verplichting voortvloeien tot het opstellen van een milieueffectrapport. Ten aanzien van het beroep op de mer-richtlijn stelt de Afdeling dat voorop dat instemmingsbesluiten als de onderhavige niet zijn aangewezen als mer-plichtige besluiten in (de bijlage bij) het Besluit milieueffectrapportage. De vraag naar de rechtstreekse werking van een Europese richtlijn, zoals in casu de mer-richtlijn, kan alleen rijzen in gevallen van incorrecte implementatie of indien de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd. De Afdeling overweegt dat in Nederland voor gaswinning verschillende vergunningen nodig zijn. Naast de winningsvergunning zijn vergunningen vereist voor het oprichten en in werking hebben van de voor de gaswinning noodzakelijke mijnbouwwerken. Als mer-plichtige vergunningen zijn in dit kader aangewezen de vergunning voor een mijnbouwwerk op grond van artikel 40 van de Mijnbouwwet en de vergunning voor een inrichting waartoe een mijnbouwwerk behoort op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Het gegeven dat het instemmingsplan niet is aangewezen als mer-plichtig besluit is volgens de AbRvS geen onjuiste implementatie van de mer-richtlijn is. Evenmin is volgens de AbRvS gebleken dat de volledige toepassing van deze richtlijn niet is verzekerd. Er komt appellanten dan ook geen rechtstreeks beroep toe op de mer-richtlijn en er is geen aanleiding voor het oordeel dat bij de voorbereiding van het instemmingsbesluit een  milieueffectrapport had moeten worden opgesteld.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke