24 april 2020
Het argument wordt vrijwel altijd ongegrond verklaard, maar in de uitspraak AbRvS 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1106) slaagt het argument. Reden voor de signalering in deze flits.
De zaak draait om een omgevingsvergunning met kruimelafwijking op grond van art. 4 lid 4 bijlage II Bor die is verleend voor onder meer een dakterras op een aanbouw in Haarlem. De buren vrezen voor aantasting van de privacy door inkijk in de woonkamer vanaf het dakterras.
De Afdeling zet haar jurisprudentielijn in deze uitspraak op een rij: de burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Verder bestaat er een verschil tussen rechtstreeks uitzicht, rechthoekig gemeten vanaf de opening, en “schuin uitzicht”. Uit de bewoordingen van artikel 5:50 van het BW kan naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer worden afgeleid dat onder het verbod ook het “schuin uitzicht” valt.
Omdat de korte zijde van het balkon rechtstreeks uitkijkt op het erf van de buren, is er rechtstreeks zicht op dit erf. Deze zijde bevindt zich binnen twee meter van de grens met het erf van de buren en heeft een open hekwerk. Vanaf het balkon is er door de twee glazen lichtkoepels in het dak van de aanbouw van de woning van de buren in ieder geval ’s avonds met kunstmatige verlichting aan rechtstreeks zicht in hun woonkamer. Dat acht de Afdeling voldoende om een evidente privaatrechtelijke beperking aan te nemen. Die had overigens eenvoudig kunnen worden voorkomen door maatregelen in het bouwplan op te nemen die dit zicht zouden beperken.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike