De uitspraak van de AbRvS d.d. 26 november 2014, nr. 201402024/1/A1 ziet op een last onder dwangsom die is opgelegd vanwege het in stand laten van een zonder vergunning verbouwde melkloods. De last strekt ertoe om het in stand laten van de verbouwde melkloods te beëindigen en beëindigd te houden. De last is gebaseerd op art. 2.3a Wabo, op grond waarvan het verboden is om een bouwwerk of gedeelte ervan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
De Afdeling herinnert eraan dat het in art. 2.3a Wabo neergelegde verbod vóór de inwerkingtreding van de Wabo was geregeld in art. 40, lid 1 aanhef en onder b Woningwet. Dat laatste artikel was in werking getreden op 1 april 2007.
De eigenaar had de melkloods in 1995 gekocht. Op dat moment gold een bepaling als thans opgenomen in art. 2.3a Wabo dus nog niet. Art. 40 van de Woningwet richtte zich op dat moment alleen tot degene die het betreffende bouwwerk had gebouwd, en dus niet tot degene die het bouwwerk in stand laat. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak d.d. 27 december 2012, nr. 201204259/1/A1 en overweegt dat van de eigenaar ten tijde van de verkrijging van de loods in 1995 niet kon worden verlangd dat hij onderzoek zou verrichten naar de vraag of de bouwwerken op het perceel zonder of in afwijking van een bouwvergunning waren gebouwd. Dat zou, mede gelet op de wetsgeschiedenis inzake art. 40, lid 1 aanhef en onder b Woningwet, anders zijn geweest indien de eigenaar ten tijde van de verkrijging concrete aanwijzingen had dat zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd.
Het college stelde zich op het standpunt dat dit laatste aan de orde was, nu uit de koopakte van destijds blijkt dat een woonhuis met bijgebouwen werden verkocht. Het perceel werd in die tijd volgens het college gekocht met als doel 2 gezinnen te huisvesten, terwijl de koopakte maar spreekt van 1 woonhuis. Een en ander had volgens het college aanleiding moeten zijn om te onderzoeken waarom de feitelijke situatie op het perceel niet overeenkwam met de gekochte situatie.
De Afdeling volgt het college hierin niet. De Afdeling wijst erop dat de last onder dwangsom enkel en uitsluitend ziet op het in stand laten van het gebouw, en niet (althans sinds de beslissing op bezwaar niet meer) op het strijdige gebruik van het gebouw, omdat het bestemmingsplan ter plaatse een woning toestaat. De omstandigheid dat er ten tijde van de koop op het perceel 2 bewoonde gebouwen aanwezig waren, terwijl de koopakte slechts melding maakt van één woning met bijgebouwen, is naar het oordeel van de Afdeling niet een concrete aanwijzing dat het gebouw zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. Die omstandigheid zou er eerder op kunnen wijzen dat een gebouw op het perceel wordt bewoond in strijd met de ter plaatse geldende bestemming. Die situatie doet zich evenwel hier niet voor, nu ingevolge het bestemmingsplan op het perceel een woonbestemming rust. De Afdeling komt tot de slotsom dat de last ten onrechte is opgelegd.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique.