Dit is geen aanvraag, deel 3
3 januari 2018
De uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3460 is de derde uitspraak in de serie uitspraken over brieven van Retailplan waarvan onduidelijk is of deze brieven een aanvraag zijn of een verzoek om beginselbereidheid uit te spreken. De grondslag van deze procedure vormt een brief van 11 december 2014 aan het college van Smallingerland waarin Retailplan refereert aan gesprekken met het college over de herontwikkeling van een pand in Drachten ten behoeve van detailhandel in de vorm van de vestiging van een grote supermarkt van circa 3.000 m2 met afhaalmogelijkheid, een discountformule en aanvullende detailhandel zoals eventueel een grote outdoorspecialist. Retailplan verzoekt in de brief om planologische medewerking voor de realisatie van het plan. Het college meldt daarop dat de bedoeling is de brief zo spoedig mogelijk na de behandeling van de detailhandelsvisie in de raad te beantwoorden. Op 9 februari 2015 verzoekt Retailplan om een antwoord op haar verzoek om planologische medewerking. Bij e-mail van 12 februari 2015 heeft het college aangegeven dat het plan niet past in het geldende bestemmingsplan en dat planologische medewerking alleen mogelijk is met een uitgebreide procedure op grond van de Wabo of een bestemmingsplanherziening en dat dit betekent dat er geen sprake is van een fatale termijn. Het college heeft voorts uiteengezet dat indien de brief van 11 december 2014 inhoudelijk beoordeeld moet worden daarvoor leges verschuldigd zijn en het college dan bovendien nadere informatie over de plannen moet hebben. Retailplan volhardt en verzoekt op 27 maart 2015 om bekendmaking van de van rechtswege verleende vergunning.
De Afdeling ziet het verzoek in de brief van 11 december 2014 als een verzoek om beginselbereidheid uit te spreken aan het plan van Retailplan en niet als een aanvraag. De reden daarvoor is net als bij de vorige uitspraken dat Retailplan niet ondubbelzinnig en duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij met deze brief beoogde een aanvraag in te dienen. De omschrijving van het plan is summier en globaal. Zo is onduidelijk welke vorm de aanvullende detailhandel die plaatsvindt naast de supermarkt en de discountformule zal hebben en hoe de in het pand beschikbare oppervlakte zal worden verdeeld over de daarin te vestigen vormen van detailhandel.
Daar komt bij dat Retailplan een deskundige is op het gebied van ruimtelijke ordening. Van haar mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de reguliere wijze van indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning, namelijk via het Omgevingsloket. Ook in verdere correspondentie is niet duidelijk gemaakt dat de brief van 11 december 2014 was bedoeld als aanvraag. Daarmee is de kous nog niet af. De Afdeling heeft in een tweede uitspraak, AbRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3461 beoordeeld wat dan het karakter is van de formele reactie op deze brief. Retailplan betoogt dat het college niet meer bevoegd was om na de vergunning van rechtswege alsnog een negatieve beslissing te nemen op de brief van 11 december 2014. De Afdeling overweegt ambtshalve dat uit art. 1:3 lid 2 Awb volgt dat de brief van 11 december 2014 geen aanvraag is, de afwijzende beslissing daarop van het college geen besluit is. Het college had het tegen die beslissing gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
Voor meer informatie over deze uitspraken kunt u contact opnemen met Janike