De raad van Utrecht stelde een uitwerkingsplan vast op basis waarvan maximaal 95 woningen konden worden gebouwd direct ten zuiden van het winkelcentrum Vleuterweide in Vleuten. ASR, de exploitant van het winkelcentrum, kwam hier tegen op, onder andere omdat zij vreesde voor extra parkeeroverlast van de bewoners en bezoekers van de nieuwe woonwijk. De uitspraak van de Afdeling (15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3151) is om verschillende redenen het signaleren waard.
In de eerste plaats in verband met de wel heel coulante toepassing door de Afdeling van de onderdelenfuik. ASR had zich in zijn zienswijze beperkt tot de verwachte parkeeroverlast en het belang van de verkeersveiligheid, maar voerde in beroep ook heel andere bezwaren aan zoals bezwaren tegen de hoogte en breedte van bijbehorende bouwwerken. De ontwikkelaar van de woonwijk betoogde dat deze bezwaren niet steunden op de ingediende zienswijze en dat het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk was. Maar de Afdeling blijkt daar anders over te denken. Die oordeelt dat de in de zienswijze opgevoerde bezwaren op het punt van parkeren en verkeer zijn gericht tegen het hele uitwerkingsplan (en zich dus niet beperken tot een onderdeel) en dat daarom geen rechtsregel er aan in de weg staat om in beroep ook andere gronden tegen het plan aan te voeren.
Het signaleren waard is ook de toepassing van het relativiteitsvereiste. ASR voert aan dat de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in strijd zijn met het moederplan. Maar tevergeefs. ASR komt, aldus de Afdeling, op voor het belang van een ongestoorde voortzetting van de exploitatie van zijn winkelcentrum, terwijl deze bouwregels bedoeld zijn om een heel ander belang, namelijk het belang van een goed woon- en leefklimaat, te beschermen. Deze grond strandt daarom op het relativiteitsvereiste. Daarentegen staat naar het oordeel van de Afdeling dit vereiste niet in de weg aan de bezwaren van ASR tegen de planregels over aan huis gebonden bedrijvigheid. Volgens ASR zijn die regels in strijd met de rechtszekerheid en de Afdeling is het daarmee eens. Een bedrijf aan huis is namelijk volgens de planregels bij recht mogelijk, als dit niet leidt tot een nadelige beïnvloeding van de verkeersafwikkeling of tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte. Maar zo’n criterium vergt een nadere afweging (en dan ligt een binnenplanse omgevingsvergunning meer voor de hand).
Een laatste interessante aspect betreft de gehanteerde parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Daarin is ook het parkeren van bezoekers verdisconteerd (dat telt mee voor 0,3 parkeerplaats), maar daarmee is niet gezegd, aldus de Afdeling, dat hiermee ook wordt voorzien in de parkeerbehoefte in verband met een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast. Dat vergt dus nog een afzonderlijke motivering.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan